In deze zaak heeft eiser op 16 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 8 november 2021 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft de zaak behandeld zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in artikel 42 van de Vreemdelingenwet, op 8 mei 2022 is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een beslissing heeft genomen. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen en een dwangsom op te leggen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in gebreke is gebleven en dat de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is overschreden. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 december 2022.