In deze zaak heeft eiser op 14 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 8 november 2021 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft de zaak behandeld zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet, op 8 mei 2022 is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een beslissing heeft genomen. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen en een dwangsom op te leggen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in gebreke is gebleven en dat de wettelijke beslistermijn is overschreden. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. De rechtbank wijst erop dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en dat een termijn van acht weken voor het nemen van een besluit passend is. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 379,50, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.
De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.