ECLI:NL:RBDHA:2022:140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
C/09/22/1 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring TEDDY KIDS B.V. na vaststelling van vorderingsrecht en toestand van hebben opgehouden te betalen

Op 11 januari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van TEDDY KIDS B.V. die een verzoekschrift had ingediend tot faillietverklaring van verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat er summierlijk bewijs is van het vorderingsrecht van verzoekster, ondanks de betwisting door verweerder. De rechtbank heeft geconstateerd dat verweerder, tot vlak voor de behandeling, openstaande vorderingen heeft voldaan, maar dat er een andere vordering van € 8.035,- is die niet of onvoldoende door verweerder is betwist. Dit, in combinatie met de vaststelling dat verweerder in de toestand verkeert van hebben opgehouden te betalen, heeft geleid tot de beslissing om het verzoek tot faillietverklaring toe te wijzen.

De procedure begon op 17 november 2021 met de indiening van het verzoekschrift door verzoekster. Tijdens de behandeling op 11 januari 2022 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de indirect bestuurder van verzoekster en de advocaat van verweerder. De rechtbank heeft de ontvangen stukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van verzoekster, die betrekking heeft op een geldlening van € 295.000,-, summierlijk blijkt uit de overgelegde stukken. Verweerder heeft deze vordering betwist, maar verzoekster heeft dit voldoende concreet weersproken.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er sprake is van pluraliteit van schuldeisers, wat een vereiste is voor faillietverklaring. De rechtbank concludeert dat verweerder in een toestand verkeert van hebben opgehouden te betalen, omdat hij zijn grotere schulden niet heeft voldaan. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot faillietverklaring toegewezen en verweerder in staat van faillissement verklaard, met benoeming van een rechter-commissaris en curator.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummer : C/09/620816 / FT RK 21/893
insolventienummer: C/09/22/1 F
vonnis van 11 januari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TEDDY KIDS B.V.,
gevestigd te Leiden,
verzoekster,
advocaat: mr. M.M. Dellebeke,
tegen
[verweerder],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat: mr. S.B.A. Lhachmi.
Waar deze zaak over gaat
Verzoekster heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van verweerder. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 17 november 2021 een verzoekschrift met bijlagen 1-5 ingediend strekkende tot faillietverklaring van verweerder.
1.2.
In aanloop naar de behandeling van het verzoek in raadkamer op 11 januari 2022 heeft de rechtbank kennisgenomen van de volgende ontvangen stukken:
- de aanvullende bijlagen 6-20 van verzoekster;
- de brief met bijlagen 1-14 van 10 januari 2022 van verweerder.
1.3.
Het verzoekschrift is op 11 januari 2022 behandeld in raadkamer. Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- [A], indirect bestuurder van verzoekster
- [B], werkneemster van verzoekster;
- mr. Dellebeke, voornoemd;
- verweerder;
- mr. Lhachmi, voornoemd.
Ter gelegenheid van de zitting heeft verweerder aanvullende stukken en aantekeningen overgelegd.
1.4.
Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.

2.De beoordeling

Bevoegdheid

2.1.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO), bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.
Het beoordelingskader
2.2.
Voor een faillietverklaring is vereist dat summierlijk blijkt van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen. Dit volgt uit de artikelen 1 en 6 lid 3 van de Faillissementswet. Om deze toestand te kunnen aannemen, moet volgens vaste jurisprudentie zijn voldaan aan twee voorwaarden: (1) er moet sprake zijn van meerdere schuldeisers (pluraliteit) en (2) de schuldenaar betaalt niet meer. Indien, zoals hier, het verzoek tot faillietverklaring door een schuldeiser wordt gedaan, is daarnaast nog vereist dat summierlijk van dat vorderingsrecht is gebleken. ‘Summierlijk blijken’ betekent dat de vordering na een kort en eenvoudig onderzoek moet blijken. Voor een uitgebreid onderzoek is in een faillissementsprocedure geen plaats.
Summierlijk blijken van het vorderingsrecht van verzoekster
2.3.
De rechtbank oordeelt dat de vordering die ziet op een geldlening van verzoekster aan verweerder van € 295.000,- (en op dit moment is opgelopen tot € 304.217,62) om onroerend goed aan te schaffen summierlijk blijkt uit de overgelegde stukken. Verweerder heeft op de zitting het bestaan van deze geldlening betwist, maar verzoekster heeft dat op haar beurt voldoende concreet weersproken. Verweerder was tot 1 november 2020 werkzaam als algemeen manager bij verzoekster en onder meer verantwoordelijk voor de financiële administratie en onderhield het contact met de accountant over de administratieve verwerking en het opstellen van jaarrekeningen. Uit bijlagen 14 en 15 van verzoekster blijkt dat verweerder, tot in ieder geval 24 juni 2020 in kennis werd gesteld van de boekhoudkundige stukken van verzoekster. Uit onder meer het vastgestelde jaarverslag over 2017 en berichten van de boekhouder van verzoekster blijkt dat voormelde geldlening van verzoekster aan verweerder daarin is opgenomen. Daar komt bij dat verweerder in 2018 ook zelf in een e-mail van hem richting de Rabobank heeft verklaard dat er op zijn pand een hypotheek rust van Teddy Kids B.V. van € 295.000,-.
Pluraliteit
2.4.
Uit de overgelegde stukken en tijdens de zitting is gebleken dat verweerder tot vlak voor de behandeling in raadkamer van het verzoek zo veel mogelijk zelf én door middel van een derde openstaande vorderingen, die verzoekster ter ondersteuning van haar verzoek heeft ingebracht, heeft voldaan. Wat hier ook van zij; de rechtbank oordeelt dat ook de (onbetaalde) vordering van € 8.035,- van eKids B.V. op verweerder summierlijk blijkt. Het bestaan van deze vordering blijkt voldoende uit een e-mail van 10 januari 2022 van de boekhouder, door wie verweerder -zoals hiervoor is overwogen- tot in ieder geval 24 juni 2020 in kennis werd gesteld van alle boekhoudkundige stukken. Het bestaan van deze vordering op verweerder is door verweerder niet of onvoldoende betwist.
Toestand van hebben opgehouden te betalen
2.5.
Omdat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster en voorts duidelijk is dat verweerder (minimaal) één andere schuldeiser heeft, is nu aan de orde of daadwerkelijk sprake is van een situatie van opgehouden hebben te betalen.
De rechtbank oordeelt dat hiervan sprake is. De forse vordering van verzoekster wordt geruime tijd onbetaald gelaten. De vordering van eKids B.V. is ook voldoende vast komen te staan en evenmin is daarop betaald. Alleen relatief kleine vorderingen zijn door verweerder zelf betaald. Grotere vorderingen, zoals een lening van ruim € 15.000,- en een vordering van € 1.092,33 van GGN Mastering credit zijn onlangs niet door verweerder zelf, maar door [X] betaald. Het gegeven dat verweerder de grotere schulden niet zelf betaald en op (substantiële) vorderingen niet betaald geeft blijk dat hij in de toestand verkeert van hebben opgehouden te betalen.
2.6.
De rechtbank zal het verzoek tot faillietverklaring daarom toewijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart
[verweerder]voornoemd, in staat van faillissement;
- verstaat dat deze insolventieprocedure een hoofdinsolventieprocedure is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO);
- benoemt tot rechter-commissaris mr. D. de Loor
en stelt aan als curator mr. H.J. Bakker,
advocaat te Leiden;
- geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit is een beslissing van mr. H.J. van Harten, rechter, in samenwerking met C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022 om 17:00.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij griffie van het gerechtshof in Den Haag.