ECLI:NL:RBDHA:2022:13967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
NL22.4787 en NL22.4791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvragen en bestuurlijke dwangsommen

In deze zaak hebben eisers op 21 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen, die op 26 augustus 2021 zijn ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 10 mei 2022 de asielaanvragen ingewilligd, maar eisers hebben desondanks hun beroepen gehandhaafd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De kern van de zaak betreft de vraag of eisers in beroep kunnen komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn, zoals bepaald in de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. Eisers stellen dat deze wet in strijd is met het Unierecht, en verwijzen naar een eerdere uitspraak van de rechtbank in ’s-Hertogenbosch.

De rechtbank overweegt dat het uitsluiten van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag leiden tot ongunstigere procedurevoorschriften voor asielaanvragen dan die voor soortgelijke nationale procedures. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat er geen vergelijkbare nationale procedures zijn en dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. Hierdoor kunnen eisers met hun beroepen niet bereiken wat zij willen, waardoor het procesbelang ontbreekt.

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk, maar erkent dat eisers terecht beroep hebben ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op hun aanvragen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.4787 en NL22.4791

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] en [naam 2], eisers

V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Meijs).

Procesverloop

Eisers hebben op 21 maart 2022 beroepen ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen van 26 augustus 2021.
Bij besluiten van 10 mei 2022 heeft verweerder de asielaanvragen van eisers ingewilligd.
Desgevraagd hebben eisers de rechtbank medegedeeld dat de beroepen worden gehandhaafd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De beroepen zien nog op de vraag of eisers (op grond van artikel 4:19 van de Awb) in beroep kunnen komen tegen de vaststelling van verweerder bij de inwilliging van de asielaanvragen dat hij aan eisers geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Om die reden kan verweerder aan eisers geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren. Eisers stellen evenwel dat de Tijdelijke wet in zoverre onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. Hierbij verwijzen zij onder meer naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022. [1]
2. Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de hier aan de orde gestelde regeling met het Unierecht geldt dat het buiten toepassing laten van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in voor asielaanvragen ongunstiger procedurevoorschriften dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht (gelijkwaardigheidsbeginsel). Daarnaast mag de uitoefening van het door het Unierecht verleende recht op internationale bescherming in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).
3. In de genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, is geconcludeerd tot de onverbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarbij de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en artikel 8:55c van de Awb is uitgesloten voor besluiten op asielaanvragen. De rechtbank overweegt daartoe in die uitspraak dat bedoelde uitsluiting in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat de voor de behandeling van asielaanvragen geldende procedureregels door deze uitsluiting ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke (nationaalrechtelijke) procedures.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022 [2] geoordeeld dat soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zich niet voordoen en dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre dus niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet in zoverre niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel, omdat de mogelijkheid bestaat om bij de rechter te klagen over de schending van de verplichting om binnen een vastgestelde termijn te beslissen en dat diens uitspraak kan worden afgedwongen middels een rechterlijke dwangsom.
5. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kunnen eisers met de beroepen niet bereiken wat zij willen, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
6. De beroepen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Eisers hebben vanwege het niet-tijdig beslissen op hun aanvragen terecht beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Verweerder verzet zich hier ook niet tegen. De kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 (1 punt voor het indienen van samenhangende beroepschriften met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.