ECLI:NL:RBDHA:2022:13958
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 21 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 19 augustus 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 26 april 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft echter het beroep gehandhaafd met betrekking tot de hoogte van de bestuurlijke dwangsommen die verweerder mogelijk verschuldigd zou zijn. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het beroep, na de inwilliging van de asielaanvraag, nog enkel betrekking heeft op de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eiser stelt dat deze wet in strijd is met het Unierecht, en verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank in ’s-Hertogenbosch.
De rechtbank concludeert dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsomregeling in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat de procedure voor asielaanvragen hierdoor ongunstiger wordt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat er geen vergelijkbare nationaalrechtelijke procedures zijn, waardoor de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. Daarom verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50, omdat eiser het recht had om beroep in te stellen wegens het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag. De uitspraak is gedaan door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt.