ECLI:NL:RBDHA:2022:13938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 7582
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke dwangsom en proceskostenvergoeding in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 december 2022, is de eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Jethoe, in een geschil verwikkeld met de Belastingdienst/Toeslagen. De zaak betreft vier beschikkingen die de Belastingdienst op 28 april 2022 aan eiseres heeft afgegeven, met betrekking tot de compensatie van kinderopvangtoeslag en een herbeoordeling daarvan. Eiseres heeft op 9 juni 2022 bezwaren ingediend tegen deze beschikkingen, maar de Belastingdienst heeft niet tijdig beslist, wat heeft geleid tot het indienen van beroepen door eiseres op 28 november 2022.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de beslistermijn door de Belastingdienst is overschreden en dat eiseres terecht beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen gegrond zijn en dat de Belastingdienst een dwangsom van € 1.442 moet betalen, omdat deze niet tijdig heeft beslist op de bezwaren van eiseres. De rechtbank heeft ook bepaald dat de Belastingdienst binnen 10 weken na de uitspraak alsnog moet besluiten op de bezwaren, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000.

Daarnaast is de Belastingdienst veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 379,50, en moet het betaalde griffierecht van € 150 aan eiseres worden vergoed. De rechtbank heeft de zaken als samenhangend aangemerkt, omdat ze betrekking hebben op de overschrijding van de beslistermijn en de verschuldigde dwangsom. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 22/7582, SGR 22/7583 en SGR 22/7585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 december 2022 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Jethoe),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 april 2022 aan eiseres vier beschikkingen afgegeven, een definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag 2013 (UHT-DC I), een beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag 2014 (UHT-DH5 A), een definitieve beschikking afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag 2014 (UHT-DC-I A) en een definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld 2014 (O/GS).
Eiseres heeft op 9 juni 2022 bewaar gemaakt tegen de beschikkingen UHT-DC I, UHT-DH5 A, UHT-DC-I A en O/GS (de bezwaren).
Op 28 november 2022 heeft eiseres beroepen ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op haar bezwaren.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaken niet nodig is.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op haar bezwaren. Niet gebleken is dat verweerder alsnog heeft beslist op de bezwaren.
4. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
5. Verweerder heeft de ingebrekestellingen van eiseres op 25 oktober 2022 ontvangen en is vanaf 2 weken na ontvangst, dat is 8 november 2022, een dwangsom verschuldigd tot 20 december 2022. De rechtbank stelt de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juli 2020 (ECLI:NL:RVS: 2020:1624) brengt een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid, en 8:55d, tweede lid, van de Awb in dit geval met zich dat verweerder één dwangsom verbeurt voor de drie zaken gezamenlijk.
6. Omdat verweerder nog niet heeft beslist op de bezwaren van eiseres, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank ziet in hetgeen verweerder heeft aangevoerd aanleiding om op grond van artikel 8:55, derde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder binnen 10 weken na het verzenden van deze uitspraak besluiten neemt op de bezwaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om op voorhand te bepalen dat deze termijn kan worden verlengd indien vertraging optreedt door toedoen van eiseres. Dat is een onzekere toekomstige gebeurtenis.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 0,5 (licht)) waarbij de rechtbank de zaken SGR 22/7582, SGR 22/7583 en SGR 22/7585 aanmerkt als samenhangend als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Bpb. De rechtbank is van oordeel dat de zaken van licht gewicht zijn, omdat de zaken alleen gaan over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.
9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442;
- draagt verweerder op binnen 10 weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog besluiten bekend te maken op de bezwaren;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 150 (3x € 50) aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van H.J. Hovinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.