ECLI:NL:RBDHA:2022:13923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake beëindiging Ziektewet-uitkering zonder fysiek spreekuuronderzoek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 december 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die zijn Ziektewet (ZW)-uitkering betwist. De eiser, een taxichauffeur, had zich op 3 oktober 2019 ziekgemeld vanwege rugklachten en ontving sindsdien een ZW-uitkering. Op 1 oktober 2020 besloot de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de uitkering per 2 november 2020 te beëindigen, omdat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. Hij stelde dat er ten onrechte geen fysiek spreekuurcontact met een verzekeringsarts had plaatsgevonden, wat volgens hem essentieel was voor een juiste beoordeling van zijn beperkingen.

De rechtbank oordeelt dat het ontbreken van een fysiek spreekuuronderzoek door de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig is. De rechtbank stelt dat de verzekeringsarts niet voldoende heeft gemotiveerd waarom een fysiek onderzoek geen toegevoegde waarde zou hebben. De rechtbank wijst erop dat zowel in de primaire als in de bezwaarfase geen fysiek onderzoek heeft plaatsgevonden, wat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank biedt verweerder de mogelijkheid om het gebrek te herstellen door eiser uit te nodigen voor een spreekuurcontact bij de verzekeringsarts b&b, waarbij ook een nieuw arbeidsdeskundig onderzoek kan plaatsvinden indien nodig. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3791

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Bathoorn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 1 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 2 november 2020 wordt beëindigd.
In het besluit van 19 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 21 november 2022 op de zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. [A] , kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan de procedure vooraf ging
1. Eiser werkte als taxichauffeur voor gemiddeld 39,14 uur per week. Op 3 oktober 2019 heeft hij zich voor dit werk ziekgemeld met rugklachten. Verweerder heeft hierna een ZW-uitkering aan eiser toegekend.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser bij de eerstejaars ZW-beoordeling voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is beoordeeld. Nu eiser ondanks zijn aandoeningen volgens verweerder een verdiencapaciteit heeft van meer dan 65% komt hij vanaf 2 november 2020 niet meer in aanmerking voor een ZW-uitkering.
Standpunt van eiser
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er ten onrechte geen fysiek spreekuurcontact met een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Het bevreemdt eiser dat de verzekeringsarts zonder aanvullend onderzoek en zonder actuele informatie te hebben opgevraagd bij zijn behandelaars kan beoordelen welke beperkingen hij heeft. Hij vindt dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Zo ontbreekt er een urenbeperking in de FML. Ter zitting is namens eiser naar voren gebracht dat bij de medische onderzoeken van de verzekeringsartsen met name de lichamelijke klachten op de voorgrond stonden. Eiser wijst erop dat bij hem sprake is van ADHD en een terugval van psychische klachten door de coronapandemie. Ook vindt eiser dat hij de geduide functies niet kan uitoefenen. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn beroepsgronden medische informatie van de huisarts van 5 juli 2021 overgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
4. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
5. Op 11 augustus 2020 heeft de eerste verzekeringsarts over eiser gerapporteerd in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling. Dit onderzoek werd uitgevoerd aan de hand van dossierstudie, een door eiser ingevulde vragenlijst en een telefonisch spreekuur. De eerste verzekeringsarts concludeert dat eiser door zijn rugklachten beperkt is voor zware fysieke belastingen, zoals tillen, sjouwen, lang staan en lang lopen. Vanuit preventief oogpunt heeft de verzekeringsarts een aantal beperkingen op psychisch gebied geduid. Al deze arbeidsbeperkingen zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 augustus 2020.
6. In het kader van het bezwaar tegen de beëindiging van de ZW-uitkering heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 23 maart 2021 een rapport uitgebracht op grond van dossierstudie. Uit het rapport blijkt dat geprobeerd is om in contact te komen met eiser voor het plannen van een hoorzitting en een medisch spreekuur, maar dat is niet gelukt. De verzekeringsarts b&b heeft op basis van de bezwaargronden de beperkingen in de FML aangepast. Eiser is beperkter geacht voor tillen, dragen en frequent buigen tijdens het werk. De beperkingen in de rubriek sociaal functioneren heeft de verzekeringsarts b&b laten vervallen. Deze wijzigingen heeft de verzekeringsarts b&b vastgelegd in de aangepaste FML van 23 maart 2021.
7. In situaties zoals deze, waarin eiser de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, geldt als uitgangspunt dat eiser in de fase van bezwaar tijdens een spreekuurcontact door een verzekeringsarts b&b wordt onderzocht. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [1]
8. Vaststaat dat zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase geen fysiek onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 23 maart 2021 niet gemotiveerd waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. Hij heeft volstaan met de opmerking dat hij en de juridisch medewerker van verweerder tevergeefs getracht hebben in contact te komen met eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport van de verzekeringsarts b&b daarom onzorgvuldig tot stand gekomen. Het daarop gebaseerde bestreden besluit is dus in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9. Verweerder heeft in beroep een aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 6 september 2021 overgelegd. Hierin motiveert de verzekeringsarts b&b dat een nader lichamelijk onderzoek naar zijn oordeel geen toegevoegde waarde heeft. Hij verwijst in dit verband naar de informatie die in het dossier beschikbaar is over eisers klachten. De primaire verzekeringsarts had een duidelijk beeld van eisers klachten, ook uit voorgaande contacten. Dit beeld stemt volgens de verzekeringsarts b&b overeen met de in beroep overgelegde medische informatie van de huisarts van eiser.
10. De rechtbank vindt de motivering van de verzekeringsarts b&b waarom hij heeft afgezien van een fysiek onderzoek niet voldoende overtuigend. Eiser kampt met rugklachten die in het kader van de onderhavige ziekmelding geen enkele keer zijn onderzocht door een verzekeringsarts tijdens een fysiek spreekuur, ook niet tijdens het eerdere onderzoek door de eerste verzekeringsarts op 30 juni 2020. Andere spreekuuronderzoeken hebben in het kader van de onderhavige ziekmelding niet plaatsgevonden. Ook was er in het geheel geen medische informatie van de behandelaars van eiser beschikbaar. Daarom had het op de weg van de verzekeringsarts b&b gelegen om eiser lichamelijk en ook psychisch te onderzoeken. Alleen door middel van een fysiek en psychisch onderzoek had kunnen worden nagegaan of de beperkingen die de eerste verzekeringsarts in de FML heeft vermeld, voor eiser correct zijn vastgesteld. De verzekeringsarts b&b heeft de FML met betrekking tot de lichamelijke klachten weliswaar in het voordeel van eiser aangepast, maar er zijn ook beperkingen komen te vervallen, namelijk de beperkingen die door de eerste verzekeringsarts op psychisch gebied zijn geduid in de rubriek sociaal functioneren van de FML. De vraag is of dit juist is gelet op de psychische terugval waarvan volgens eiser rond de datum van het primaire besluit sprake was en de ADHD die onverminderd aanwezig was. Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat het medisch onderzoek in deze zaak onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat verweerder zijn standpunt niet op het rapport van de verzekeringsarts b&b heeft mogen baseren.
Herstelmogelijkheid
11.1
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, en artikel 8:80a van de Awb zal de rechtbank een tussenuitspraak doen en verweerder de gelegenheid bieden het gebrek te herstellen, de zogeheten ‘bestuurlijke lus’.
11.2
Om het gebrek te herstellen zal verweerder eiser moeten uitnodigen voor een spreekuurcontact bij de verzekeringsarts b&b. De verzekeringsarts b&b zal een onderzoek moeten doen naar de lichamelijke en psychische klachten van eiser. Voor zover daartoe aanleiding is, dient ook een nieuw arbeidsdeskundig onderzoek plaats te vinden. Het herstellen van het gebrek kan, na het plaatsvinden van het spreekuurcontact met de verzekeringsarts b&b, hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
11.3
De rechtbank zal verweerder opdragen binnen twee weken aan de rechtbank kenbaar te maken of gebruik zal worden gemaakt van de geboden herstelmogelijkheid.
11.4
Als verweerder gebruik gemaakt van de geboden herstelmogelijkheid, zal de rechtbank de termijn daarvoor bepalen op twaalf weken. De rechtbank zal eiser vervolgens in de gelegenheid stellen binnen drie weken te reageren op de herstelpoging van verweerder.
11.5
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken kenbaar te maken of gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.