ECLI:NL:RBDHA:2022:13911
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, ingediend op 27 september 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 15 juni 2022 de asielaanvraag ingewilligd, maar eiser heeft desondanks het beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateert dat met de inwilliging van de asielaanvraag het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet meer relevant is, omdat eiser geen procesbelang meer heeft in dat opzicht.
Daarnaast heeft de rechtbank de vraag behandeld of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van bepaalde artikelen van de Awb uit op besluiten over asielaanvragen. Eiser stelt dat deze wet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het gelijkwaardigheidsbeginsel of het doeltreffendheidsbeginsel van het Unierecht, omdat er voldoende mogelijkheden zijn om te klagen over schendingen van beslistermijnen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50, omdat eiser het recht had om beroep in te stellen wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.