ECLI:NL:RBDHA:2022:13904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
NL22.24951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de voortvarendheid van de uitzettingshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Burundese nationaliteit, was op 2 december 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser akkoord ging met schriftelijke afdoening van het beroep en dat de gronden van het beroep op 9 december 2022 zijn ingediend. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 12 december 2022 een verweerschrift ingediend en het onderzoek is op 14 december 2022 gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder had zware en lichte gronden aangevoerd voor de bewaring, die eiser niet had betwist. Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde met zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder tijdig uitzettingshandelingen had verricht, waaronder een vertrekgesprek en een LP-aanvraag bij de vertegenwoordiging van Tanzania. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld en dat er geen grond was voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24951

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. Y.M. Schrevelius),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 9 december 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 12 december een verweerschrift ingediend. Op 14 december 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en van Burundese nationaliteit te zijn.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist. De gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een risico op onttrekking bestaat en zij kunnen de maatregel van bewaring dragen.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt aan zijn uitzetting omdat verweerder sinds de inbewaringstelling van eiser op 2 december 2022 geen uitzettingshandelingen heeft verricht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Na de inbewaringstelling van eiser moet verweerder voortvarend aan de slag gaan met eisers uitzetting. Uit vaste jurisprudentie [1] volgt dat verweerder in ieder geval binnen veertien dagen na de inbewaringstelling uitzettingshandelingen moet verrichten. Uit het dossier blijkt dat dergelijke uitzettingshandelingen tijdig zijn verricht. Op 6 december 2022 is namelijk met eiser een vertrekgesprek gevoerd en op 8 december 2022 is een LP [2] -aanvraag ingediend bij de vertegenwoordiging van Tanzania. Verweerder handelt derhalve voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [3] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB1374)
2.Laissez-passer.
3.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.