ECLI:NL:RBDHA:2022:13879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
NL21.19086 en NL21.20425
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op grond van de Associatieovereenkomst en voor het zoeken en verrichten van arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van twee aanvragen van eiser, een Turkse nationaliteit houder, voor verblijfsvergunningen. De eerste aanvraag betrof een verblijfsvergunning voor het zoeken en verrichten van arbeid, en de tweede aanvraag was gebaseerd op de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Turkije. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen zijn afgewezen omdat eiser deze niet tijdig heeft ingediend na de beëindiging van zijn relatie met zijn partner, met wie hij eerder een verblijfsvergunning had. De rechtbank heeft de beroepen op 2 november 2022 behandeld, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de afwijzingen van de aanvragen niet in strijd waren met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de hoorplicht niet was geschonden. Eiser had niet aangetoond dat hij recht had op de gevraagde vergunningen, en de rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.19086 en NL21.20425

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], van Turkse nationaliteit, eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2021 (primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning in verband met de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Turkije, afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2021 (primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor ‘het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst,’ afgewezen.
Bij separate besluiten van 25 november 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 november 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M. Sivrideg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1990 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij was sinds 1 augustus 2017 in het bezit van een verblijfsvergunning bij zijn partner [A]. Deze verblijfsvergunning is met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 12 december 2019, omdat zijn relatie is verbroken.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning voor het zoeken en het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst afgewezen (NL21.19086), omdat eiser zijn aanvraag niet aansluitend aan de verbreking van zijn relatie heeft ingediend. De relatie met mevrouw [A] is namelijk op 12 december 2019 beëindigd en hij heeft de huidige aanvraag pas op 23 juni 2021 ingediend. Van strijd met artikel 8 van het EVRM is geen sprake. [1]
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning op grond van de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Turkije afgewezen (NL21.20425), omdat hij geen rechten kan ontlenen aan artikel 7 van Besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie (hierna: Besluit 1/80). Volgens verweerder heeft eiser niet op grond van een geldige verblijfsvergunning drie jaar lang op hetzelfde adres heeft gewoond met zijn ex-partner. Van een schending van artikel 8 van het EVRM is niet gebleken.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten. De afwijzingen van de aanvragen om een verblijfsvergunning zijn in strijd met artikel 8 van het EVRM. Het is niet mogelijk voor eiser om een onderzoek te laten verrichten door de Raad voor de Kinderbescherming. Verder heeft eiser niet eerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor het zoeken en verrichten van arbeid ingediend, omdat hij dacht dat hij in aanmerking zou komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM of op grond van artikel 20 van het VWEU [2] en het arrest Chavez-Vilchez. [3] Tot slot is de hoorplicht in bezwaar geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhalen en inlassen gronden bezwaar
5. Eiser heeft verzocht zijn bezwaargronden als herhaald en ingelast te beschouwen. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van bezwaargronden kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat de bestreden besluiten onjuist zijn. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding deze besluiten te vernietigen. [4]
Verblijfsvergunning voor het zoeken en verrichten van arbeid
6. Uit artikel 3.31b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) volgt, dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst in Nederland kan worden verleend aan de vreemdeling op wie artikel 13 van het Besluit 1/80 van toepassing is, onder meer indien het huwelijk of geregistreerd partnerschap van de vreemdeling na drie jaar is ontwricht of ontbonden, en de vreemdeling één jaar direct voorafgaande aan de ontwrichting van het huwelijk of geregistreerd partnerschap rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht en voldoende gemotiveerd aangegeven dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. De relatie van eiser met mevrouw [A] heeft geen drie jaar geduurd en hij heeft niet binnen één jaar na de verbreking hiervan de huidige aanvraag ingediend. De relatie van eiser is namelijk op 12 december 2019 beëindigd en hij heeft de huidige aanvraag pas op 23 juni 2021 ingediend.
6.2.
Aangezien eiser in beroep geen gronden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat het standpunt van verweerder op dit punt niet juist is, bestaat er geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het enkele feit dat eiser in aanmerking meent te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM of op grond van artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez, betekent niet dat eiser in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
Verblijfsvergunning op grond van de Associatieovereenkomst
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook deze aanvraag van eiser heeft kunnen afwijzen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd aangegeven dat eiser geen rechten kan ontlenen aan artikel 7 van het Besluit 1/80. Nog daargelaten of mevrouw [A] als Turkse werknemer moet worden beschouwd, heeft eiser geen drie jaar op grond van een geldige verblijfsvergunning op hetzelfde adres als mevrouw [A] gewoond. Uit de Basisregistratie Personen blijkt namelijk dat eiser van 27 september 2017 tot 12 december 2019 op hetzelfde adres stond ingeschreven. Nu eiser met betrekking tot deze gevraagde verblijfsvergunning geen gronden heeft ingediend, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Artikel 8 van het EVRM
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser kunnen laten uitvallen. Alhoewel de minderjarige dochter van eiser in Nederland woont, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij feitelijk invulling geeft aan de omgang met haar. Dit blijkt onvoldoende uit de door eiser overgelegde foto’s en bankafschriften in bezwaar. In beroep legt eiser onder andere nog een ouderschapsplan uit 2021 over. Dit plan is door verweerder al betrokken in het afwijzende besluit van 30 juni 2021, waartegen eiser destijds geen bezwaar heeft ingediend. Overigens heeft eiser op zitting zelf gezegd dat hij zijn dochter niet vaak ziet. Hij ziet haar slechts af en toe in het weekend of bij haar oma, omdat haar moeder met haar is verhuisd zonder aan te geven waarheen. Als eiser op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking wil komen voor verblijf in Nederland, dient hij opnieuw een verblijfsvergunning voor verblijf bij minderjarige dochter aan te vragen, hetgeen hij, zoals door partijen op zitting werd gezegd, inmiddels ook heeft gedaan.
Hoorplicht
9. Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden. Van het horen in bezwaar mag pas worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. In dit geval doet een dergelijke situatie zich voor. De rechtbank betrekt daarbij dat uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 4 maart 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:1813) inzake de procedure na de intrekking door verweerder van eisers verblijfsvergunning, volgt dat verweerder ook al in die procedure de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt, en heeft geconcludeerd, dat die in het nadeel van eiser uitvalt. Ook heeft eiser geen bezwaar gemaakt tegen het afwijzende besluit van 30 juni 2021 over gesteld recht op verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM. Nu eiser hierover in de huidige procedure geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht, heeft verweerder terecht vastgesteld dat het bezwaar van eiser van tevoren al niet kon leiden tot een andersluidend besluit.
Wat is de conclusie?
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep (NL21.19086) ongegrond.
  • verklaart het beroep (NL21.20425) ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.Zie het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1604, r.o. 7.