In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van twee aanvragen van eiser, een Turkse nationaliteit houder, voor verblijfsvergunningen. De eerste aanvraag betrof een verblijfsvergunning voor het zoeken en verrichten van arbeid, en de tweede aanvraag was gebaseerd op de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Turkije. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen zijn afgewezen omdat eiser deze niet tijdig heeft ingediend na de beëindiging van zijn relatie met zijn partner, met wie hij eerder een verblijfsvergunning had. De rechtbank heeft de beroepen op 2 november 2022 behandeld, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de afwijzingen van de aanvragen niet in strijd waren met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de hoorplicht niet was geschonden. Eiser had niet aangetoond dat hij recht had op de gevraagde vergunningen, en de rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, en is openbaar gemaakt op 4 januari 2023.