ECLI:NL:RBDHA:2022:1813
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij echtgenote en beroep ongegrond
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Turkse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij zijn echtgenote, maar deze vergunning werd door de staatssecretaris ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 december 2019, omdat eiser niet langer samenwoonde met zijn echtgenote. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op het moment van het bestreden besluit geen gezinsleven meer uitoefende met zijn echtgenote en dat hij niet voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. Eiser stelde dat hij rechten ontleende aan het Turks associatierecht, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen reële arbeid verrichtte en dus niet als werknemer kon worden aangemerkt. Ook was hij geen gezinslid meer van een Turkse werknemer, omdat hij niet meer samenwoonde met zijn echtgenote.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM of het arrest Chavez-Vilchez. Eiser had nagelaten om relevante informatie te verstrekken over zijn gezinsleven met zijn minderjarig kind, wat de rechtbank als een tekortkoming beschouwde. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris de hoorplicht in bezwaar niet had geschonden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 maart 2022.