ECLI:NL:RBDHA:2022:1813

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij echtgenote en beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Turkse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij zijn echtgenote, maar deze vergunning werd door de staatssecretaris ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 december 2019, omdat eiser niet langer samenwoonde met zijn echtgenote. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op het moment van het bestreden besluit geen gezinsleven meer uitoefende met zijn echtgenote en dat hij niet voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. Eiser stelde dat hij rechten ontleende aan het Turks associatierecht, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen reële arbeid verrichtte en dus niet als werknemer kon worden aangemerkt. Ook was hij geen gezinslid meer van een Turkse werknemer, omdat hij niet meer samenwoonde met zijn echtgenote.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM of het arrest Chavez-Vilchez. Eiser had nagelaten om relevante informatie te verstrekken over zijn gezinsleven met zijn minderjarig kind, wat de rechtbank als een tekortkoming beschouwde. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris de hoorplicht in bezwaar niet had geschonden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en

de staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij echtgenote ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 december 2019.
Bij besluit van 22 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1990 en bezit de Turkse nationaliteit. Hij bezit sinds 1 augustus 2017 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij echtgenote, [echtgenote] , geldig tot 1 augustus 2022. Uit dit huwelijk is op [geboortedag 2] 2018 [kind] geboren met de Nederlandse nationaliteit (hierna: het kind).
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 december 2019, omdat eiser vanaf die datum niet langer samenwoont met zijn echtgenote en daarmee niet voldoet aan één van de voorwaarden van de vergunning. [1] Hoewel eiser de Turkse nationaliteit heeft, is de verblijfsbeëindiging volgens verweerder niet in strijd met Besluit 1/80 [2] , omdat niet vastgesteld kan worden dat hij rechten aan dit Besluit ontleent als werknemer of als familielid van een Turkse werknemer. Het besluit is volgens verweerder ook niet in strijd met het arrest Chavez-Vilchez [3] of artikel 8 van het EVRM. [4] Eiser oefent geen gezinsleven meer uit met zijn echtgenote en hoewel hij een kind heeft met de Nederlandse nationaliteit, stelt verweerder dat eiser onvoldoende informatie heeft overgelegd om vast te stellen of hij gezinsleven heeft met het kind als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez of artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft de intrekking in bezwaar gehandhaafd door de bezwaren van eiser ongegrond te verklaren.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
3. Eiser stelt dat hij rechten ontleent aan het Turks associatierecht, onder meer artikel 6 van Besluit 1/80. Hij wijst daarbij op dat hij getrouwd is met een Turkse werknemer, van wie hij nu in echtscheiding ligt. Hij is langer dan drie jaar gehuwd met haar. Daarnaast werkt hij als zelfstandige. [5] Tot slot kan verweerder op grond van artikel 8 van het EVRM niet van hem verlangen dat hij Nederland verlaat, omdat hij een Nederlands kind heeft. Hij heeft omgang met het kind en draagt deels de (financiële) zorg van het kind. Het recht van het kind dient te prevaleren. Tot slot heeft eiser ter zitting betoogd dat verweerder de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Turks associatierecht
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten tijde van het bestreden besluit terecht stelde dat eiser geen rechten ontleende aan Besluit 1/80. In dit kader is relevant dat eiser op het moment van het bestreden besluit geen reële of daadwerkelijke arbeid in loondienst verrichtte en dus geen werknemer was. [6] Ook was hij op dat moment geen gezinslid meer van een Turkse werknemer, omdat hij niet meer samenwoonde met zijn echtgenote, het huwelijk feitelijk was verbroken en korter heeft geduurd dan drie jaar (van 1 augustus 2018 tot 12 december 2019). [7] Ook heeft eiser niet met schriftelijke stukken onderbouwd dat hij het voornemen had om reële en daadwerkelijke arbeid te verrichten. Omdat eiser niet is aan te merken als een werknemer of gezinslid van een Turkse werknemer valt hij niet onder de standstillbepaling van Besluit 1/80. Aan eisers stelling dat hij arbeid als zelfstandige verricht gaat de rechtbank voorbij, omdat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd.
Gezinsleven
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder deugdelijk gemotiveerd stelt dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM of het arrest Chavez-Vilchez. Niet in geschil is dat eiser geen gezinsleven meer uitoefent met zijn echtgenote, maar wel met zijn minderjarig Nederlands kind. In dit kader stelt de rechtbank vast dat verweerder bij het voornemen en in de bezwaarfase met de brief van 14 januari 2021 eiser vragen heeft gesteld over hoe hij invulling geeft aan het gezinsleven met zijn kind. Eiser heeft nagelaten deze vragen te beantwoorden. Hoewel eiser in bezwaar heeft toegezegd een ouderschapsplan over te leggen, heeft hij ook dit nagelaten. Dat eiser omgang heeft met het kind en deels de (financiële) zorg draagt en in dit kader in een andere aanvraagprocedure het ouderschapsplan heeft overgelegd, maakt dit niet anders. Het ouderschapsplan is namelijk ondertekend na het bestreden besluit (1 maart 2021) en een onderbouwing van de stelling dat daadwerkelijk uitvoering wordt gegeven aan dit ouderschapsplan ontbreekt. Dit maakt dat verweerder terecht stelt dat niet kan worden vastgesteld of eiser een afgeleid verblijfsrecht heeft van zijn kind als Unieburger op grond van het arrest Chavez-Vilchez of dat eiser invulling geeft aan het gezinsleven met zijn kind als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
Horen in bezwaar
6. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar niet geschonden. Verweerder mag slechts van het horen in bezwaar afzien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [8] In dit geval is daaraan voldaan. De rechtbank stelt vast dat eiser door verweerder afdoende in de gelegenheid is gesteld om aan te tonen dat hij onder het Turks associatierecht valt en hij gezinsleven met zijn kind uitoefent wat wordt beschermd door artikel 8 van het EVRM of het arrest Chavez-Vilchez, maar hij heeft nagelaten dit te onderbouwen in zijn bezwaarschrift. Dit maakt dat de bezwaren op voorhand niet konden leiden tot een andersluidend besluit.
Conclusie
7. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikelen 18, eerste lid, aanhef en onder f, en 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000) en artikel 3.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (het Vb 2000).
2.Besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije.
3.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Op grond van artikel 41 van het Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara ondertekende Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en Turkije.
6.Zie artikel 6 van Besluit 1/80.
7.Zie artikel 7 van Besluit 1/80.
8.Zie artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.