ECLI:NL:RBDHA:2022:13871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ZW-uitkering na beëindiging van WW en psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had zich ziekgemeld na beëindiging van zijn recht op WW en ontving een ZW-uitkering. Verweerder heeft bij besluit van 18 december 2019 vastgesteld dat eiser vanaf 19 januari 2020 geen recht meer had op deze uitkering. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zittingen is er aandacht besteed aan de psychische klachten van eiser, die hij aanvoert als reden voor zijn ongeschiktheid om arbeid te verrichten. De rechtbank heeft een psychiater benoemd om de situatie van eiser te onderzoeken. De psychiater concludeerde dat er meer beperkingen waren dan eerder vastgesteld, maar verweerder bleef bij zijn standpunt dat deze beperkingen geen invloed hadden op de arbeidsongeschiktheid van eiser op de datum in geding.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de rapportages van de deskundigen gewogen. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de conclusies van de psychiater voldoende onderbouwd waren, maar dat er geen reden was om af te wijken van het standpunt van verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht heeft op een ZW-uitkering per 19 januari 2020. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5697

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: M.A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 19 januari 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 29 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 31 augustus 2021 heeft het (eerste) onderzoek ter zitting op digitale wijze plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend ten einde een psychiater als deskundige te benoemen.
De deskundige heeft eiser onderzocht op 21 oktober 2021 en de definitieve rapportage bij brief van 6 december 2021 aan de rechtbank verzonden. Bij brief van 18 januari 2022 met bijlagen heeft verweerder op de rapportage gereageerd.
Eiser heeft desgevraagd bij e-mail van 3 maart 2022 aangegeven een nadere zitting te wensen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 13 december 2018 heeft eiser zich vanuit de WW ziekgemeld in verband met lichamelijke en psychische klachten. Na de beëindiging van zijn recht op WW per 22 december 2018 is aan eiser een ZW-uitkering toegekend vanaf 24 december 2018. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWB) zijn de beperkingen van eiser door de primaire verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
28 november 2019. Aan de hand van die FML zijn in het kader van de EZWB de functies met SBC-codes 11180 en 267053 (medior soldering operator en wikkelaar) geduid. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit vastgesteld dat eiser vanaf 19 januari 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Aan dat besluit ligt de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juni 2020 ten grondslag, waarin is vermeld dat de psychische klachten van eiser in voldoende mate zijn vertaald in beperkingen in de FML. Ook ligt aan dat besluit de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 juli 2020 ten grondslag, waarin wordt geconcludeerd dat de geduide functies passend zijn.
3. Eiser voert in beroep het volgende aan. Met name de psychische klachten zijn onvoldoende onderzocht. Eiser heeft een posttraumatische stressstoornis (PTSS) ontwikkeld als gevolg van een crisis privésituatie. Grote zorgen rondom de gezondheid van zijn dochter en een scheiding waarna eiser een periode (vanaf mei 2020) dakloos werd, maken dat eiser niet in staat is om arbeid te verrichten. Eiser is door zijn huisarts doorverwezen naar de GGZ voor psychologische behandeling en hij krijgt hulp van het sociaal wijkteam. Eiser moet zich eerst richten op het stabiliseren en inrichten van zijn eigen leven alvorens hij weer arbeid kan verrichten. Uit de door eiser ingediende stukken van 29 oktober 2020 en 29 maart 2021 blijkt dat vanwege de klachten als gevolg van PTSS en gegeneraliseerde angststoornis meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Eiser stelt de geselecteerde functies vanwege zijn beperkingen op de datum in geding niet te kunnen uitoefenen.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het beroepschrift en de daarna overgelegde stukken aanvullend gerapporteerd op 7 april 2021 en geen aanleiding gezien voor een ander standpunt.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde. Met zijn arbeid wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding verrichte werk. Dit blijkt uit vaste rechtspraak van de CRvB, zie onder meer de uitspraak van 19 juni 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA3756).
5.2
Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder de beperkingen van eiser, met name de psychische beperkingen, juist heeft ingeschat op de datum in geding. De rechtbank heeft in de door eiser op 28 december 2020 overgelegde stukken van behandelaren aanleiding gezien een psychiater als deskundige te benoemen.
5.3
In het door de psychiater opgestelde rapport is voor zover van belang vermeld dat er meer beperkingen zijn dan door de verzekeringsarts vastgelegd in de FML van 28 november 2019. Vanuit psychiatrisch perspectief bezien hadden in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren beperkingen moeten worden opgenomen voor concentreren / vasthouden van aandacht en uiten van eigen emoties. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze beperkingen vervolgens opgenomen in een nieuwe FML van 30 december 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens een rapport van 17 januari 2022 opgesteld. Verweerder concludeert aan de hand daarvan dat de extra beperkingen geen gevolgen hebben voor de mate van arbeidsongeschiktheid op de datum in geding, zodat de conclusie blijft dat eiser geen recht heeft op een ZW-uitkering per 19 januari 2020.
5.4
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter benoemde medische deskundige in beginsel wordt gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt van dat uitgangspunt af te wijken. Van dergelijke omstandigheden is hier geen sprake. Er is geen reden aan de zorgvuldigheid van het door de psychiater verrichte onderzoek te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de deskundige haar standpunt voorts voldoende onderbouwd en draagkrachtig gemotiveerd. Daartegen zijn ook geen aanvullende gronden aangevoerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de conclusies van deze niet te volgen. Daarvan uitgaande, blijft de conclusie over het recht op ZW-uitkering ongewijzigd. Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, is er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geselecteerde functies. Voor zover eiser daartegen iets heeft aangevoerd, leidt dat niet tot een ander oordeel.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.
De griffier is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.