In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van een Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres, werkzaam via Solyne B.V. als consultant bij de gemeente Den Haag, had een beroep ingesteld tegen besluiten van het UWV waarin haar recht op ZW-uitkering werd vastgesteld en een bedrag aan ZW-uitkering werd teruggevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht had op een ZW-uitkering vanaf 3 mei 2021, maar dat het UWV terecht een bedrag van € 3.126,48 aan ZW-uitkering had teruggevorderd over de periode van 10 maart 2021 tot en met 18 april 2021. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en Solyne B.V. geen uitzendbeding bevatte, omdat niet voldaan was aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:691, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor eindigde de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege op 8 maart 2021, maar op 1 mei 2021. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om herziening van de ZW-uitkering af, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij niet redelijkerwijs kon weten dat zij ten onrechte een uitkering ontving. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke schriftelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten, vooral bij uitzendovereenkomsten.