ECLI:NL:RBDHA:2022:13856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van het dagloon op grond van de Ziektewet na bezwaar tegen de herziening door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar dagloon op grond van de Ziektewet, dat door verweerder was vastgesteld op € 235,87. Eiseres stelde dat het ongemaximeerde dagloon € 236,89 moest bedragen, waarbij zij verwees naar een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de berekening van het dagloon door verweerder niet correct was en dat de eindejaarsuitkering bij het SV-loon moest worden opgeteld. De rechtbank heeft de herziening van het dagloon vastgesteld op € 236,89 en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-, alsook het griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6484

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

24 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: G. Driessen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: D. Spiering).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het dagloon van de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van eiseres herzien naar € 235,87.
Bij besluit van 1 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat het ongemaximeerde dagloon van de uitkering op grond van de Ziektewet van eiseres wordt herzien naar € 236,89;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In geschil is of verweerder het ongemaximeerde dagloon op de juiste wijze heeft berekend. Die berekening moet op grond van artikel 12e, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen plaatsvinden aan de hand van de volgende formule:
[(A-B) x 108/100 + C] / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
3. Eiseres betoogt dat het ongemaximeerde dagloon € 236,89 bedraagt. Zij stelt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1955), dat de eindejaarsuitkering bij het SV-loon moet worden opgeteld en onder ‘A’ van voornoemde formule moet worden geschaard. Verweerder heeft volgens eiseres ten onrechte de eindejaarsuitkering onder ‘C’ geschaard.
4. Ter zitting is gebleken dat partijen het er, gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB, over eens zijn dat de stelling en berekening van eiseres juist zijn en gevolgd moeten worden. Een juiste toepassing van de formule leidt tot een ongemaximeerd dagloon van € 236,89.
5. De conclusie is dat het beroep gegrond is. De rechtbank voorziet met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak.
6. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden.
7. De rechtbank wijst partijen erop dat zij tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep kunnen gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2022 door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier.
griffier rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.