ECLI:NL:RBDHA:2022:13853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van Tozo-1 en afwijzing Tozo-2 aanvraag door de gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een uitkering aangevraagd op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo-1), welke op 13 oktober 2020 werd ingetrokken. Tevens werd op dezelfde datum de aanvraag voor een uitkering op basis van Tozo-2 afgewezen. De rechtbank heeft de besluiten van de gemeente Den Haag, die de uitkering introk en de aanvraag voor Tozo-2 afwees, in stand gehouden.

De rechtbank oordeelde dat de eiser, die in Indonesië verbleef van januari tot en met september 2020, geen recht had op bijstand volgens artikel 13 van de Participatiewet, omdat hij langer dan vier weken buiten Nederland verbleef. De eiser voerde aan dat zijn verblijf tijdelijk was en dat hij onvoldoende was voorgelicht over de gevolgen van zijn verblijf in het buitenland voor zijn recht op uitkering. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat de eiser niet had betwist dat hij langer dan vier weken in het buitenland verbleef. Bovendien was er geen dringende reden om af te wijken van de intrekking en terugvordering van de Tozo-1 uitkering.

De rechtbank concludeerde dat de besluitvorming van de gemeente in rechte stand hield en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3275

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Maachi)
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aan eiser in het kader van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (hierna: Tozo-1) verstrekte uitkering per 1 maart 2020 ingetrokken en het verstrekte bedrag van
€ 3.156,96 teruggevorderd.
Bij afzonderlijk besluit van eveneens 13 oktober 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de regeling Tozo-2 (hierna: Tozo-2) afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft daarop desgevraagd gereageerd op 22 september 2022.
Het onderzoek ter zitting heeft via Teams plaatsgevonden op 17 oktober 2022.
Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Namens verweerder heeft voornoemde gemachtigde deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 25 maart 2020 een uitkering op grond van de Tozo-1 aangevraagd. Die aanvraag is bij besluit van 26 juni 2020 per 1 maart 2020 ingewilligd. Bij primair besluit I is het recht op deze uitkering ingetrokken en is het verstrekte bedrag teruggevorderd. Op 27 augustus 2020 heeft eiser een uitkering op grond van de Tozo-2 aangevraagd. Die aanvraag is bij primair besluit II afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Aan dat besluit ligt onder meer het volgende ten grondslag. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) heeft geen recht op bijstand degene die per kalenderjaar of aaneengesloten langer dan vier weken buiten Nederland verblijft. Eiser verbleef in 2020 gedurende een langere periode dan vier weken in Indonesië (in ieder geval vanaf januari 2020 tot en met september 2020). Om die reden heeft hij geen recht op een uitkering op grond van Tozo-1 en Tozo-2.
3. Eiser voert aan dat het centrum van zijn leven zich in Nederland bevindt. Eiser verbleef tijdelijk in Indonesië omdat zijn gezin daar verbleef en hij bij zijn kinderen wilde zijn. In Nederland staat eiser ingeschreven op het adres van zijn vader. Verweerder heeft eiser onvoldoende voorgelicht over het feit dat hij geen recht zou hebben op een uitkering in geval van tijdelijk verblijf in het buitenland. Bovendien is aan eiser Tozo-1 toegekend nadat hij had aangegeven tijdelijk in het buitenland te verblijven, zodat terugvordering van de voorschotten in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Eiser stelt verder dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Ook bij Nederlandse burgers in het buitenland kan sprake zijn van een financiële noodzaak voor het verkrijgen van een Tozo-uitkering.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De Tozo is een noodvoorziening die in het leven is geroepen om zelfstandig ondernemers te helpen die door de maatregelen van de overheid in verband met het coronavirus in financiële problemen zijn gekomen. Indien een zelfstandig ondernemer als gevolg van de coronacrisis in zijn inkomen is geraakt en niet meer zelf in zijn bestaan kan voorzien, dan biedt de Tozo onder voorwaarden een inkomensvoorziening. De basis voor de Tozo ligt in artikel 78f van de Pw waarin, kort samengevat, staat dat bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld met betrekking tot verlening van bijstand aan zelfstandigen en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal.
4.2
Eiser heeft niet betwist dat hij in de periode waarop de aanvragen voor Tozo-1 en 2 zien (maart tot en met september 2020) langer dan vier weken buiten Nederland verbleef. Gelet op artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw, heeft eiser daarom geen recht op een uitkering op grond van de Tozo. De beroepsgrond van eiser dat zijn verblijf in Indonesië van tijdelijke aard is slaagt niet. Op grond van vaste jurisprudentie [1] is de reden van het verblijf van langer dan vier weken in het buitenland niet van belang. Ook is er geen aanleiding voor het aannemen van een dringende reden voor personen die vanwege de corona maatregelen ‘vastzitten’ in het buitenland. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat eiser op het aanvraagformulier voor beide uitkeringen - in afwijking van de daadwerkelijke situatie - heeft vermeld dat hij was ingeschreven in Den Haag en (grotendeels) in Nederland woonde en werkte. Wat eiser verder heeft aangevoerd leidt evenmin tot een ander oordeel. De verwijzing naar de uitspraak met vindplaats ECLI:NL:RBLIM:2022:3194 kan eiser ten slotte ook niet baten. De rechtbank ziet geen aanleiding die lagere uitspraak te volgen. Overigens was in die zaak, anders dan bij eiser, geen sprake van de situatie waarin de in de aanvraag gegeven informatie over de woon- en werkplek afweek van de feitelijke situatie.
4.3
Van dringende redenen om van intrekking en terugvordering van de uitkering (Tozo-1) af te zien is niet gebleken. Evenmin is gebleken van dringende redenen om ondanks het voorgaande, over te gaan tot het verlenen van een bijstandsuitkering (Tozo-2).
5. Geconcludeerd wordt dat de besluitvorming in rechte stand houdt. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 15 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3316.