ECLI:NL:RBDHA:2022:13843
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Oplegging van een last onder dwangsom voor beëindiging van onvergunde onzelfstandige bewoning
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag en vier eisers, waarbij de eisers in beroep zijn gegaan tegen een besluit van de gemeente. Het primaire besluit, genomen op 6 december 2021, hield in dat eiser 4 een dwangsom van € 5.000,- opgelegd kreeg om de onvergunde onzelfstandige bewoning door drie huursters in zijn woning te beëindigen. De begunstigingstermijn voor deze beëindiging werd verlengd tot 1 augustus 2022. Het bestreden besluit, dat op 20 juni 2022 werd genomen, verklaarde het bezwaar van eiser 4 ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, die studenten uit Slovenië zijn, geen bezwaar hebben gemaakt tegen het primaire besluit, waardoor hun beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vervolgens het beroep van eiser 4 beoordeeld, waarbij eiser aanvoerde dat er geen sprake was van onzelfstandige woonruimten en dat de wijziging van de vergunningplicht in strijd was met de Huisvestingswet. De rechtbank oordeelde dat de woning onvergund was gesplitst in drie onzelfstandige woonruimten, omdat de huursters geen eigen toegang hadden en de voorzieningen gedeeld moesten worden. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat de huursters niet aannemelijk maakten dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding vormden. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser 4 ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.