ECLI:NL:RBDHA:2022:13823
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiser op 5 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 1 september 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 15 juni 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft desondanks het beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De kern van het beroep betreft de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van bepaalde artikelen van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eiser stelt dat deze wet in strijd is met het Unierecht, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem.
De rechtbank overweegt dat het uitsluiten van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag leiden tot ongunstigere procedurevoorschriften voor asielaanvragen dan voor soortgelijke situaties naar nationaal recht. De rechtbank concludeert dat de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, waardoor eiser niet kan bereiken wat hij wil, en dat het procesbelang ontbreekt. Daarom verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50, omdat eiser het recht had om beroep in te stellen wegens het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.