ECLI:NL:RBDHA:2022:1382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
SGR 20/3682
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen bestreden besluit inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd na zich arbeidsongeschikt te hebben gemeld wegens acute neurologische klachten. Het primaire besluit van 31 augustus 2021 kende haar deze uitkering toe, maar het bezwaar tegen dit besluit werd door verweerder op 10 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiseres heeft hiertegen geen beroep ingesteld, waardoor dit besluit onherroepelijk werd.

Vervolgens heeft de werkgever van eiseres, de Stichting Vestia, bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, wat leidde tot het bestreden besluit van 8 mei 2020. Eiseres heeft tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep niet-ontvankelijk was. De rechtbank baseerde zich op artikel 6:13 en artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die bepalen dat een belanghebbende geen beroep kan instellen als deze redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt. Aangezien eiseres geen beroep had ingesteld tegen het eerdere besluit van 10 januari 2020, was dit besluit onherroepelijk en stond het vast dat zij geen ontvankelijk bezwaar had ingediend.

De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die eiseres aanvoerde, zoals haar gemoedstoestand en medische behandelingen, niet voldoende waren om haar niet-ontvankelijkheid te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3682

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

In het besluit van 31 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder per 9 oktober 2019 aan eiseres een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeid naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
In het besluit van 10 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
In het besluit van 8 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de Stichting Vestia (de werkgever) tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, vergezeld van mevrouw [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was werkzaam bij de werkgever als medewerkster klantenservice voor 28 uur per week. Zij heeft zich op 13 april 2017 arbeidsongeschikt gemeld voor haar werk wegens acute neurologische klachten. Op 6 maart 2019 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Op 16 oktober 2019 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het besluit van 10 januari 2020 heeft verweerder dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. Tegen dit besluit heeft eiseres geen beroep ingesteld.
3. De werkgever heeft ook bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Verweerder heeft eiseres als belanghebbende in deze bezwaarprocedure betrokken. Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaar van de werkgever het bestreden besluit genomen.
4.1
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 8 mei 2020 ontvankelijk is. De rechtbank overweegt als volgt.
4.2
Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid en aanhef, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
4.3
Eiseres heeft tegen het besluit van 10 januari 2020 waarbij haar bezwaar
niet-ontvankelijk is verklaard, geen beroep ingesteld. Dat besluit is daardoor onherroepelijk geworden. Daarmee staat in rechte vast dat eiseres geen ontvankelijk bezwaar tegen het primaire besluit heeft ingediend. Dit brengt, gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid en aanhef, in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, mee dat eiseres geen beroep kan instellen tegen het bestreden besluit van 8 mei 2020. Eiseres heeft aangevoerd dat zij door haar gemoedstoestand en lopende medische behandelingen de bezwaartermijn niet in de gaten heeft gehouden. Deze omstandigheid moet voor haar rekening blijven. Het kan in deze procedure niet tot het oordeel leiden dat eiseres redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt. De onherroepelijkheid van het besluit van 10 januari 2020 staat daar aan in de weg.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.