ECLI:NL:RBDHA:2022:13801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
NL22.9978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens onvoldoende aannemelijkheid van vrees voor adoptievader en onrechtmatige detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, heeft een asielaanvraag ingediend omdat hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Gambia, specifiek door zijn adoptievader. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat de vrees van eiser niet aannemelijk werd geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 augustus 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank oordeelt dat de vrees van eiser voor zijn adoptievader niet voldoende onderbouwd is. Eiser heeft Gambia zeven jaar geleden verlaten en heeft geen recente informatie over de situatie van zijn adoptievader. De rechtbank concludeert dat de enkele aanwezigheid van de adoptievader in Gambia niet voldoende is om een reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Daarnaast heeft eiser niet kunnen aantonen dat hij onrechtmatig is gedetineerd tijdens zijn verblijf in Gambia. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning asiel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9978

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Denishin).

ProcesverloopBij besluit van 10 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Als tolk was aanwezig O. Jobe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1997. Hij heeft een asielaanvraag ingediend omdat hij bij terugkeer naar Gambia vreest dat hij door zijn adoptievader wordt gedood. Eiser vreest hiervoor omdat hij de compound van zijn adoptievader heeft verkocht.
2. Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Ook vindt verweerder eisers problemen met zijn adoptievader na het verkopen van de compound geloofwaardig. De geloofwaardig geachte verklaringen vindt verweerder niet voldoende om eiser een verblijfsvergunning asiel te verlenen en hij heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als ongegrond.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
3. Eiser loopt een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Gambia. Hij staat nog steeds in de negatieve aandacht van zijn adoptievader omdat deze nog altijd aanwezig is in eisers herkomstgebied. Dat eiser sinds zijn vertrek niets meer heeft vernomen van zijn adoptievader maakt dit niet anders. Eiser verwijst in dit kader naar Werkinstructie 2014 en uitspraken van deze rechtbank. [1] Verder heeft eiser een beperkt sociaal netwerk in Gambia dat vooral bestaat uit de mensen die hem hebben mishandeld en naar de gevangenis hebben gebracht. Er was sprake van een onrechtmatige detentie en dat duidt op strijd met artikel 3 van het EVRM. [2] Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom er voor eiser geen gevaar zou zijn vanuit de Gambiaanse autoriteiten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege zijn gestelde vrees voor zijn adoptievader. [3]
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser zijn vrees voor zijn adoptievader niet aannemelijk heeft gemaakt. Deze vrees is op vermoedens van eiser gebaseerd. Eiser heeft Gambia inmiddels al ruim zeven jaar geleden verlaten. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij niet weet of zijn adoptievader nog in leven is. [4] Ook heeft eiser niet inzichtelijke gemaakt waarom zijn adoptievader het nu nog steeds op hem heeft gemunt. Niet is aannemelijk gemaakt dat er naar eiser wordt gevraagd of gezocht in Gambia. Het enkele feit dat zijn adoptievader zich nog steeds in Gambia zou bevinden is onvoldoende. Ook eisers stelling dat zijn adoptievader hem vanwege de kleine populatie in Gambia via andere mensen zal vinden, is zonder verdere onderbouwing, hiertoe onvoldoende.
5.1.
Eisers verwijzing naar uitspraken van deze rechtbank heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven brengen. Eiser wil met deze verwijzing onderbouwen dat enkel tijdsverloop en niets vernemen van zijn adoptievader, niet genoeg is om aan te nemen dat eiser niets meer te vrezen heeft van hem. Van belang is dat er in de zaken waar eiser naar verwijst, op grond van objectieve informatie bekend was dat slachtoffers van mensenhandelaren bij terugkomst in Nigeria een gegronde vrees hadden voor hen, omdat sprake zou zijn van represailles. Deze specifieke informatie was niet door verweerder betrokken waardoor niet kon worden aangenomen dat enkel tijdsverloop voldoende is voor het niet langer aannemen van een gegronde vrees.
5.2.
In eisers geval is er geen objectieve informatie beschikbaar waaruit volgt dat er voor eiser ook dergelijke represailles zullen gelden als hij terugkeert naar Gambia. Eiser heeft met zijn verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat zijn adoptievader of andere mensen naar hem op zoek zijn dan wel dat er nog een bepaalde dreiging heerst zoals in de aangehaalde zaken wel het geval was. Hierdoor heeft verweerder het tijdsverloop wel aan eiser mogen tegenwerpen.
6. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat met het opsluiten op de militaire basis sprake was van onrechtmatige detentie. Eiser heeft verklaard dat hij vast werd gehouden omdat zijn adoptievader hem wilde laten berechten voor de verkoop van de eigendomsrechten van zijn compound. [5] De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de omstandigheden dat er geen rechter aanwezig was en dat de opsluiting een maand heeft geduurd, nog niet een onrechtmatige detentie aannemelijk maken. Eiser kan zonder nadere onderbouwing dan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de opsluiting onrechtmatig was.
7. Nu verweerder eisers gestelde vrees voor zijn adoptievader niet aannemelijk heeft hoeven achten, heeft verweerder terecht gesteld dat de eventuele mogelijkheid voor bescherming door de Gambiaanse autoriteiten niet meer hoeft te worden beoordeeld. Dat verweerder onvoldoende gemotiveerd zou hebben dat er voor eiser geen gevaar zou zijn vanuit de Gambiaanse autoriteiten volgt de rechtbank niet. Het is namelijk aan eiser om een dergelijke vrees aannemelijk te maken. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is eiser hier niet in geslaagd.
Conclusie
8. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr.E.N.H.J. Schenk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13755 en uitspraak van de rechtbank Roermond, van 24 maart 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:2327.
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
4.Zie pagina 16 van het nader gehoor.
5.Zie pagina 12 van het nader gehoor.