ECLI:NL:RBDHA:2022:13778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
SGR 21/5213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Wob-verzoek inzake exploitatievergunningen en nachtontheffingen

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van Den Haag, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar Wob-verzoek door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het Wob-verzoek, ingediend op 21 oktober 2020, betrof de openbaarmaking van het totaal aantal verleende en nog vigerende exploitatievergunningen aan horeca-inrichtingen buiten de uitgaanskern met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 1000m2 op 18 april 2019, evenals alle documenten die betrekking hebben op de besluitvorming van de burgemeester van Den Haag over een nachtontheffing voor horeca buiten de uitgaanskernen. Het primaire besluit van 15 januari 2021 wees het verzoek af, maar na bezwaar heeft verweerder op 17 augustus 2021 een gedeeltelijke openbaarmaking gedaan.

De rechtbank heeft op 5 oktober 2022 de zaak behandeld. Eiseres was van mening dat de verstrekte informatie niet voldeed aan haar verzoek, omdat de lijst van exploitatievergunningen niet compleet was en er geen inventarisatie was gemaakt van de betrokken horecaondernemingen. De rechtbank oordeelde dat het aan eiseres was om aan te tonen dat er meer documenten onder het bestuursorgaan berustten dan het bestuursorgaan had aangegeven. De rechtbank vond de stelling van verweerder dat er geen aanvullende documenten meer beschikbaar waren, niet ongeloofwaardig.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten zwaarder had laten wegen dan het belang van openbaarheid, gezien het feit dat het Openbaar Ministerie had verzocht om geheimhouding in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van mr. E.N.H.J. Schenk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 25 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5213

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (verweerder)

(gemachtigde: mr. A. Hazenkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob-verzoek) afgewezen.
Met het bestreden besluit van 17 augustus 2021 heeft verweerder het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, deels gegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 21 oktober 2020 heeft eiseres een Wob-verzoek ingediend. Zij heeft verweerder verzocht om het totaal aantal verleende en nog vigerende exploitatievergunningen aan horeca-inrichtingen buiten de uitgaanskern met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 1000m2 op 18 april 2019, te openbaren. Daarnaast heeft zij ook verzocht om alle documenten, dus ook interne en externe e-mails en WhatsApps, die handelen over de totstandkoming en besluitvorming van het besluit van de Burgmeester van 18 april 2019 “Nachtontheffing voor horeca buiten de uitgaanskernen”.
2. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 15 januari 2021 in eerste instantie afgewezen. Vervolgens heeft verweerder met het bestreden besluit afschriften van exploitatievergunningen en een nachtontheffing en correspondentie met het OM over hun zienswijze over het Wob-verzoek, alsnog aan eiseres verstrekt.
Beroep niet-tijdig
3. Eiseres heeft in eerste instantie een beroep niet-tijdig beslissen ingesteld op 4 augustus 2021. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen belang meer heeft bij haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar Wob-verzoek, aangezien verweerder inmiddels met het bestreden besluit van 17 augustus 2021 op dit verzoek heeft beslist. Het beroep hiertegen is dan ook niet-ontvankelijk.
Waarom is eiseres het niet eens met verweerder?
4. Eiseres meent dat de bij het bestreden besluit verstrekte lijst van de exploitatievergunningen niet voldoet aan het Wob-verzoek. In de lijst ontbreken de vergunningen van de vijf horecaondernemingen aan wie een tijdelijke nachtontheffing is verstrekt op grond van het beleid van verweerder vastgesteld op 18 april 2019. Ook vindt zij het ongeloofwaardig dat beleid is vastgesteld ten aanzien van een bepaalde groep bedrijven en dat er voorafgaand geen inventarisering heeft plaatsgevonden om hoeveel en welke bedrijven dat zou gaan. Daarbij vindt zij dat de zoekslag onduidelijk is waardoor niet kan worden vastgesteld of het onderzoek op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft verweerder op een juridisch onvolledige grondslag om een zienswijze bij het OM verzocht. Verweerder had zelf een inventarisatie moeten maken op grond van het Wob-verzoek en specifiek die documenten moeten voorleggen aan het OM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Meer documenten
5. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. [2]
5.1.
De stelling van verweerder dat er niet meer documenten bij hem berusten, komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat er meer documenten zijn. De rechtbank stelt vast dat verweerder inderdaad bij de nadere zoekslag in bezwaar documenten heeft gevonden die zagen op het verzoek van eiseres, maar dat deze al in het kader van een andere wob-verzoek openbaar waren gemaakt. Verweerder heeft op 9 augustus 2021 deze documenten, een overzicht van alle op 18 april 2019 verleende en vigerende exploitatievergunningen voor horeca-inrichtingen groter dan 1000m2 met de vermelding of zij dan al niet beschikken over een nachtontheffing, ook aan eiseres verstrekt. Hieruit kan echter niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat aannemelijk is, dat verweerder nog meer documenten heeft die onder de reikwijdte vallen van haar verzoek. Dat verweerder deze verleende en vigerende exploitatievergunningen niet had opgenomen in de verstrekte lijst, doet hier niet aan af omdat deze documenten al openbaar waren gemaakt in het kader van een ander Wob-verzoek. De Wob was op deze documenten daarmee al niet meer van toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder met zijn heroverweging dan ook volledig tegemoet gekomen aan het verzoek van eiseres.
Zienswijze OM
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder met betrekking tot het openbaar maken van een aantal andere documenten, het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten in deze zaak zwaarder heeft mogen laten wegen dat het belang van openbaarheid zoals bedoeld in de Wob. [3] Hierbij is van belang dat de informatie waarop het Wob-verzoek ziet, door het Openbaar Ministerie (het OM) is gevorderd in het kader van een onderzoek dat door de Rijksrecherche sinds 1 oktober 2019 plaatsvindt naar mogelijk gepleegde strafbare feiten bij de verlening van de nachtontheffingen. Daarbij komt dat het OM in haar zienswijze uitdrukkelijk heeft verzocht om geheimhouding te betrachten in deze zaak en de hierbij betrokken documenten. De rechtbank acht het niet onredelijk dat verweerder in deze zaak voorrang heeft gegeven aan het verzoek van het OM, om verstoring van de strafrechtelijke procedure te voorkomen. Met betrekking tot het niet opstellen van een inventarisatielijst merkt de rechtbank nog het volgende op. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de Wob geen verplichting stelt tot het opstellen van een inventarisatielijst. Daarnaast acht de rechtbank het niet ondenkbaar dat een dergelijke inventarisatielijst informatie kan bevatten over het strafrechtelijk onderzoek. Verweerder heeft daarom kunnen afzien van het opstellen van een dergelijke inventarisatielijst. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. De conclusie is dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft. Voor vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.N.H.J. Schenk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Uitspraak van de Afdeling van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2753.
3.Zie artikel 10, tweede lid en aanhef en onder c, van de Wob.