ECLI:NL:RBDHA:2022:13772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
SGR 21/8283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens niet voldoen aan wettelijke vereisten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie beoordeeld. Eiseres had haar aanvraag tot naturalisatie ingediend, maar deze werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van het feit dat zij niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De afwijzing volgde op een eerdere intrekking van haar verblijfsvergunning, die was ingetrokken omdat eiseres onjuiste gegevens had verstrekt. De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2022 behandeld tijdens een digitale zitting, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat eiseres op het moment van de beoordeling van haar naturalisatieverzoek niet in het bezit was van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, wat een vereiste is voor naturalisatie. Eiseres had verzocht om aanhouding van de procedure totdat er een uitspraak was gedaan over de intrekking van haar verblijfsvergunning, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te wijken van de wettelijke vereisten. De rechtbank wijst erop dat de wet slechts in zeer bijzondere gevallen afwijkingen toestaat, en dat de enkele stelling van eiseres dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om wijzigingen in de aandelenstructuur door te geven, onvoldoende is om te spreken van bijzondere omstandigheden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelt dat de Staatssecretaris geen kosten hoeft te vergoeden die eiseres heeft gemaakt voor deze procedure. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8283

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: mr. R.P.G.H. Belluz).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 1 juli 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 november 2021 op het bezwaar van eiseres, is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2022 via een digitale zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft de aan eiseres verleende verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’, geldig tot 1 september 2025 met terugwerkende kracht tot 6 juli 2018 is ingetrokken omdat eiseres gegevens heeft achterhouden, dan wel onjuiste gegevens heeft verstrekt. [1] Bij uitspraak van 11 augustus 2022 is het tegen die intrekking ingestelde beroep ongegrond verklaard. [2]
2. Verweerder heeft de aanvraag tot naturalisatie afgewezen omdat eiseres vanwege de intrekking van haar vergunning, op het moment van de beoordeling van het verzoek om naturalisatie niet in het bezit was van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Hierdoor bestaan er bedenkingen tegen het verblijf van eiseres voor onbepaalde tijd in Nederland. [3] Er zijn geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot een ander oordeel.

Wat vindt eiseres in beroep?

3. Eiseres verzoekt om aanhouding tot in hoger beroep uitspraak is gedaan over de intrekking van haar verblijfsvergunning. De weigering van haar naturalisatie is onevenredig door de bijzondere omstandigheden van het geval. Haar mag niet worden verweten dat zij een wijziging in de aandelenstructuur van de onderneming waar zij werkzaam was, (waardoor niets is gewijzigd) niet heeft gemeld bij de IND.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Voor verweerder was er geen aanleiding om de naturalisatieprocedure van eiseres aan te houden. Verweerder heeft hierbij terecht gewezen op een uitspraak van de hoogste bestuursrechter waaruit volgt dat zowel de wet als het beleid van verweerder in dit geval geen verplichting geeft tot aanhouding. [4]
5. Verder is het de rechtbank niet gebleken dat er in eiseres haar geval sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om af te wijken van de wettelijke vereisten voor naturalisatie. [5] Hierbij is van belang dat de wet slechts in zeer bijzondere gevallen een mogelijkheid beidt tot afwijking van de in de RWN gestelde wettelijke vereisten. [6] Het moet dan bijvoorbeeld gaan om redenen van staatsbelang, andere gewichtige belangen of humanitaire redenen. De enkele stelling dat eiseres niet had kunnen weten dat zij de verandering in de aandelenstructuur had moeten doorgeven aan verweerder, is gelet op het voorgaande onvoldoende om te spreken van bijzondere omstandigheden. Ook volgt uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat verweerder met een eventuele toepassing van artikel 4:84 van de Awb niet kan afwijken van de wettelijke vereisten voor naturalisatie. [7]
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Verweerder hoeft de kosten die eiseres heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.N.H.J. Schenk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Bij besluit van 17 juni 2021.
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 augustus 2022, NL.21.17161.
3.Zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 sub b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
4.Zie de Afdelingsuitspraak van 20 april 2016, ECLI:NLRVS:2016:1032.
5.Zoals bedoeld in artikel 10 van de RWN.
6.Zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2571.
7.Zie de Afdelingsuitspraak van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3144, r.o. 5.3.