ECLI:NL:RBDHA:2022:13714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
AWB 21/6776
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van zorg- en opvoedingstaken van een vreemdeling ten behoeve van zijn minderjarig kind in het kader van verblijfsrecht

In deze zaak, bekend als de Chavez-zaak, heeft de rechtbank Den Haag op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser, geboren op 15 oktober 1983 en van Egyptische nationaliteit, is de vader van een achtjarige dochter met de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen zorg- en opvoedingstaken verricht voor zijn dochter. De moeder van de dochter werkt fulltime en kan tijdens haar werk niet voor de dochter zorgen. Eiser heeft in de periode van oktober 2020 tot september 2021 financieel bijgedragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van zijn dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, ondanks het ontbreken van objectief bewijs, voldoende zorg- en opvoedingstaken verricht, en dat de verklaring van de moeder geloofwaardig is. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken opnieuw op de bezwaren van eiser te beslissen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6776

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. A. El Kadi,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde mr. L.J.L. Leijtens.

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waaruit een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 12 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 19 november 2021 tegen bestreden besluit beroep ingesteld en de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 29 september 2022 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Gelet op de aard van deze procedure zal de rechtbank eerst de voorgeschiedenis van de onderhavige zaak uiteenzetten.
1.1.
Eiser is geboren op 15 oktober 1983 en heeft de Egyptische nationaliteit. Hij verblijft in Nederland en is de vader van [naam persoon] (referente). Referente is geboren op 6 september 2013 en is dus minderjarig. Zij heeft de Nederlandse nationaliteit.
Eerste Chavez-aanvaag
1.2.
Op 9 november 2017 heeft eiser een aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 ingediend (hierna: eerste Chavez-aanvraag). Bij besluit van 16 november 2018 is deze aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt en bij de rechtbank om een voorlopige voorziening verzocht. Bij uitspraak van 7 december 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:10080) heeft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening getroffen. Bij besluit van 9 augustus 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen dit besluit kennelijk ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 augustus 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:6557) heeft deze rechtbank en deze zittingsplaats het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Aanvraag reguliere verblijfsvergunning
1.3.
Op 4 september 2019 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfs-vergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij referente ingediend. Bij besluit van 19 juni 2020 is deze aanvraag afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 10 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen dit besluit kennelijk ongegrond verklaard. Bij dezelfde uitspraak van 9 augustus 2022 zoals hiervoor in 1.2 genoemd is het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, is het besluit vernietigd en zijn de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
Tweede Chavez-aanvraag
1.4.
De in deze zaak voorliggende aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 heeft eiser op 28 september 2020 ingediend (hierna: tweede Chavez-aanvraag). Bij primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Eiser heeft op 19 maart 2021 tegen het primaire besluit bezwaar ingesteld en bij om een voorlopige voorziening verzocht. Bij uitspraak van 30 juni 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:3637) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, een voorlopige voorziening getroffen. Vervolgens heeft verweerder het in deze procedure bestreden besluit genomen.
Derde Chavez-aanvraag
1.5.
Parallel aan deze bezwaarprocedure heeft eiser op 7 april 2021 een derde aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 ingediend (hierna: derde Chavez-aanvraag). Bij besluit van 12 november 2021 is deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 15 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen dit besluit kennelijk ongegrond verklaard. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat hiertegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Dit besluit staat dus in rechte vast.
Bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser alsnog inhoudelijk beoordeeld en vervolgens het bezwaar ongegrond verklaard. Nog steeds is volgens verweerder niet gebleken dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken ten behoeve van referente verricht en dat er tussen eiser en referente een zodanige afhankelijk-heidsrelatie bestaat dat referente gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Daarom heeft eiser volgens verweerder geen van referente afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU, in samenhang bezien met het arrest van 10 mei 2017 van het Hof van Justitie (Hof) in de zaak Chavez Vilchez (ECLI:EU:C:2017:354, hierna: arrest Chavez-Vilchez).
Beoordeling
3. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf op grond van het arrest zaak Chavez Vilchez.
4.1.
Uit het arrest Chavez Vilchez vloeit voort dat een ouder, die onderdaan is van een derde land een van zijn minderjarig kind, dat Unieburger is, afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU heeft, indien weigering van een verblijfsrecht aan die ouder tot gevolg heeft dat het kind gedwongen zal zijn die ouder te volgen naar een derde land en daarmee het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
4.2.
Naar aanleiding en ter uitlegging van het arrest Chavez Vilchez heeft verweerder beleid opgesteld. Dit beleid is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000. Deze paragraaf van de Vc 2000 is, voor zover hier van belang, opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
4.3.
Partijen houdt verdeeld of eiser ten behoeve van zijn dochter zorgtaken verricht (lees: voorwaarde c uit paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000) en of er tussen hem en zijn dochter sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd (lees: voorwaarde d uit paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000).
4.4.
Over eisers beroepsgrond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken ten behoeve van de dochter verricht, overweegt de rechtbank als volgt.
4.5. ‘
Daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken’ zijn zorg- en opvoedingstaken met een meer dan marginaal karakter. Zo staat het in verweerders beleid, dat op dit punt in overeenstemming is met (punt 63 van) het arrest Chavez-Vilchez (zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1235 en 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790).
4.6.
De definitieve omgangsregeling die bij beschikking van 22 mei 2019 door de familiekamer van de rechtbank Amsterdam is vastgesteld, bepaalt dat de dochter één maal per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot en met zondagmiddag 15:00 uur bij de vader (eiser dus) zal verblijven, waarbij eiser referente uit school haalt en op zondag weer terugbrengt naar haar moeder. Op basis van die omgangsregeling heeft de vreemdelingen-kamer van deze rechtbank en deze zittingsplaats bij de hiervoor in 1.3 genoemde uitspraak van 9 augustus 2022 geoordeeld dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van de besluiten van 9 augustus 2019 en 20 september 2020 daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verrichtte.
4.7.
Volgens eiser zijn de omstandigheden ten opzichte van de vorige procedures gewijzigd in die zin dat de omgangsregeling in onderling overleg met de moeder feitelijk is verruimd en dat zij inmiddels vier dagen fulltime werkt zodat referente meer afhankelijk van hem is geworden. Volgens eiser brengt hij referente dagelijks naar school en haalt hij haar weer op. Eiser en referente verblijven in de woning van de moeder totdat zij weer thuiskomt van werk, ergens tussen 17:00 tot 17:30 uur.
4.8.
Verweerder betwist niet dat de moeder vier volledige dagen per week werkt, zodat dit vaststaat. In geschil is of eiser referente op die dagen naar school brengt en haar daar weer ophaalt.
4.9.
Eiser heeft in de bezwaarfase een verklaring van de moeder van 30 maart 2021 overgelegd. In deze verklaring bevestigt de moeder dat eiser referente naar en van school en zwemles brengt en haalt op de dagen dat zij werkt. In het bestreden besluit en het verweerschrift is verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd ingegaan op deze verklaring. In het bestreden besluit is op dit punt volstaan met de overweging dat de verklaring ‘meetelt’ maar dat deze in samenhang bezien met eisers verklaringen onvoldoende is om aan te tonen dat eiser referente buiten schooltijd opvangt op de dagen dat de moeder werkt. In het verweerschrift heeft verweerder enkel opgemerkt dat eiser geen (steun)bewijs heeft die de verklaring van zijn ex-echtgenote ondersteunt.
4.9.1.
Deze motivering is in de eerste plaats ontoereikend omdat verweerder deze verklaring niet op geloofwaardigheid heeft beoordeeld. Dat had in dit specifieke geval wel gemoeten, ondanks dat de verklaring niet wordt bevestigd door objectief bewijs. De moeder kan tijdens haar werk logischerwijs niet voor referente zorgen en van referente kan (gelet op haar leeftijd ten tijde van het bestreden besluit: 8 jaar oud) niet zonder meer een zodanige zelfstandigheid worden verwacht dat zij zonder begeleiding naar en van school reist en thuis alleen gelaten kan worden. De rechtbank vindt het ook niet onaannemelijk dat eiser referente dan dus opvangt. Eiser is immers de vader van referente, hij heeft referente op 28 augustus 2017 erkend, hij en referente hebben (in ieder geval) sinds de op 22 mei 2019 vastgestelde omgangsregeling een affectieve relatie en eiser heeft (in ieder geval) in de periode vanaf oktober 2020 tot en met september 2021 bijna maandelijks financieel (met
€ 350,- per maand) bijgedragen in de kosten van verzorging en opvoeding van referente. Bovendien heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 30 juni 2021 – dus al vóór het bestreden besluit – geoordeeld dat er geen reden is om op voorhand aan te nemen dat deze verklaring in strijd met de waarheid zou zijn. Volgens de voorzieningenrechter kan verweerder niet volstaan met het standpunt dat de verklaring van de moeder niet afkomstig is uit objectieve bron, aldus de voorzieningenrechter. De rechtbank overweegt verder dat uit het dossier ook geen indicaties blijken dat de moeder niet naar waarheid heeft verklaard of daar baat bij heeft. Uit het aan de omgangsregeling van 22 mei 2019 ten grondslag liggende rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 oktober 2018 blijkt juist dat het vertrouwen van de moeder in eiser (aanvankelijk) moe(s)t groeien.
4.9.2.
Deze motivering is in de tweede plaats ontoereikend omdat verweerder de verklaring van 31 maart 2021 niet (kenbaar) in onderlinge samenhang met de eerdere verklaringen van de moeder uit mei 2020 heeft beoordeeld. In die oudere verklaringen verklaart de moeder (onder meer) dat eiser de omgangsregeling nakomt en dat hij met referente wekelijks naar de bibliotheek gaat. Uit het samenstel van verklaringen kan worden afgeleid dat de moeder gedurende een langere periode consistent verklaart over de rol van eiser als vader in het leven van referente. Deze consistentie kan op zijn beurt weer bijdragen aan de bewijskracht van zowel de latere verklaring van 31 maart 2021 als de oudere verklaringen van 20 mei 2020. Die verklaringen versterken elkaar. Om die reden had verweerder in deze procedure (alsnog) de oudere verklaringen op geloofwaardigheid moeten beoordelen en in het licht van de beoordeling van de latere verklaring moeten betrekken.
4.9.3.
In de derde plaats is deze motivering ontoereikend omdat eiser in één opzicht heeft aangetoond dat hij in bewijsnood verkeert. Door ter zitting een e-mail van de directeur van de school van referente over te leggen heeft eiser onderbouwd dat hij heeft geprobeerd om een verklaring van school te krijgen waaruit blijkt dat hij referente brengt naar en haalt van school. Uit die e-mail blijkt (onder meer) dat de school de door eiser gevraagde informatie niet mag delen en niet bekend is met de soort verklaring zoals door eiser is verzocht.
4.10.
Gelet op al het voorgaande heeft verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet kan worden aangenomen dat eiser (ten tijde van het bestreden besluit) daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor referente verrichtte.
4.11.
Hoewel eiser niet uitdrukkelijk zelfstandige beroepsgronden heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit voor zover dat ziet op voorwaarde d, hangt dit onderdeel van het bestreden besluit, ook gelet op verweerders motivering hiervan, zo zeer samen met het bestreden besluit voor zover dat ziet op voorwaarde c, dat dit onderdeel van het bestreden besluit niet zelfstandig overeind kan blijven. Omdat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser de feitelijke omgangsregeling niet nakomt, heeft hij zich eveneens onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het zwaartepunt van de dagelijkse zorg van referente sinds haar geboorte tot op heden bij de moeder ligt.
4.12.
Gelet op al het vorenstaande heeft verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op het arrest Chavez-Vilchez. De onder 3 weergegeven beroepsgrond slaagt.
Conclusie
5. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, gelet op de aard van het gebrek. Verweerder zal opnieuw op het door eiser gemaakte bezwaren moeten beslissen, met inachtneming van deze uitspraak, binnen een termijn van zes weken.
Proceskosten en griffierechten
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden.
7. Omdat de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van
€ 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op uiterlijk 25 november 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
Op grond van artikel 8, aanhef en onder e, heeft de vreemdeling uitsluitend rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte
Op grond van artikel 9, eerste lid, verschaft Onze Minister aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met d, f tot en met h en j tot en met m, en aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, sub 2, 4 en 6, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)
Op grond van paragraaf B10/2.2 heeft een vreemdeling rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw 2000 als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
De IND kan niet vaststellen dat sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw 2000 als de vreemdeling onvoldoende gegevens verschaft waarmee wordt aangetoond dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.
Ad c.
  • De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken
  • De IND merkt zorg – en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg – en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.
Ad d.
Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hoger belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:
  • de leeftijd van het kind;
  • zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en
  • de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.