ECLI:NL:RBDHA:2022:13608
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 28 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 30 juli 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 6 mei 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft echter het beroep gehandhaafd met betrekking tot de hoogte van de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het beroep, na de inwilliging van de asielaanvraag, nog enkel betrekking heeft op de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Eiser stelt dat deze wet in strijd is met het Unierecht, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de rechtbank in ’s-Hertogenbosch.
De rechtbank concludeert dat de uitsluiting van de bestuurlijke dwangsomregeling in dit geval niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat er geen soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zijn. De rechtbank oordeelt dat eiser met het beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. Daarom verklaart de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrechter. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.