ECLI:NL:RBDHA:2022:13604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
09/290343-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van een taxi-inzittende

Op 20 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 5 juni 2021 in Leiden. De verdachte, die als passagier in een taxi zat, opende de achterdeur van de taxi zonder voldoende op te letten, waardoor een 7-jarige fietsster tegen de geopende deur botste en vervolgens onder een tegemoetkomende bus kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het veroorzaken van het ongeval op basis van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uur geëist, wat de rechtbank ook oplegde. De rechtbank hield rekening met de psychische impact van het ongeval op de verdachte en de nabestaanden, maar vond dat de ernst van de feiten een straf rechtvaardigde. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers om altijd alert te zijn op hun omgeving, vooral in drukke verkeerssituaties.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/290343-21
Datum uitspraak: 20 december 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 6 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.J. Pardijs naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van
6 december 2022 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juni 2021 te Leiden als
verkeersdeelnemer, namelijk als inzittende van een motorrijtuig (personenauto),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan
zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte, heeft aldaar,
- als inzittende van een op/naast/aan [locatie 1] geparkeerde personenauto
voorafgaand aan en/of ten tijde van het uitstappen onvoldoende aandacht gehad
voor het verkeer en/of andere verkeersdeelnemers ter plaatse, althans niet de
nodige voorzichtigheid in acht genomen en/of
- (vervolgens) nadat hij werd gewaarschuwd zijn achterportier niet te openen het
achterportier van die personenauto geopend en/of geopend gehouden, waardoor
een aldaar links naast hem, althans links dicht achter hem rijdende fietster (te
weten [slachtoffer] ) de vrije doorgang werd belemmerd,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] tegen dat geopende portier is gebotst
en ten val is gekomen onder een aldaar rijdende lijnbus,
waardoor zij, [slachtoffer] , werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juni 2021 te Leiden zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door:
- als inzittende van een op/naast/aan [locatie 1] geparkeerde personenauto voorafgaand aan en/of ten tijde van het uitstappen onvoldoende aandacht te hebben voor het verkeer en/of andere verkeersdeelnemers ter plaatse, althans niet de nodige voorzichtigheid in acht te nemen en/of
- ( vervolgens) nadat hij werd gewaarschuwd zijn achterportier niet te openen het achterportier van die personenauto heeft geopend en/of geopend heeft gehouden, waardoor een aldaar links naast hem, althans links dicht achter hem rijdende fietster (te weten [slachtoffer] ) de vrije doorgang werd belemmerd,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] tegen dat geopende portier is gebotst en ten val is gekomen onder een aldaar rijdende lijnbus,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een ernstig verbrijzelde schedel, heeft bekomen en is overleden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juni 2021 te Leiden op [locatie 1] , als verkeersdeelnemer
(te weten als passagier van een voertuig (personenauto)), als volgt heeft gehandeld,
hij verdachte, aldaar
- als inzittende van een op/naast/aan [locatie 1] geparkeerde personenauto
voorafgaand aan en/of ten tijde van het uitstappen onvoldoende aandacht gehad
voor het verkeer en/of andere verkeersdeelnemers ter plaatse, althans niet de
nodige voorzichtigheid in acht genomen en/of
- (vervolgens) nadat hij werd gewaarschuwd zijn achterportier niet te openen het
achterportier van die personenauto geopend en/of geopend gehouden, waardoor
een aldaar links naast hem, althans links dicht achter hem rijdende fietster (te
weten [slachtoffer] ) de vrije doorgang werd belemmerd,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] tegen dat geopende portier is gebotst
en ten val is gekomen onder een aldaar rijdende lijnbus,
waardoor zij, [slachtoffer] , werd gedood,
door welke gedraging(en) van verdachte op de weg, [locatie 1] , gevaar werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
De verdachte is op zaterdagmiddag 5 juni 2021 in het centrum van Leiden als verkeersdeelnemer betrokken geweest bij een tragisch verkeersongeval, waarbij een fietsster, de destijds 7-jarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), is komen te overlijden. De verdachte heeft op [locatie 1] als passagier van een taxi de deur van die taxi geopend, waarna de van achter op de fiets naderende [slachtoffer] die deur raakte, waardoor zij onder een tegemoetkomende lijnbus viel en door een achterwiel van die bus werd overreden. [slachtoffer] is als gevolg van dit verkeersongeval ter plaatse overleden.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of, en zo ja in welke mate, de verdachte een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en of hij aldus schuld aan dit ongeval heeft (primair) in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), dan wel (subsidiair) in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr), of (meer subsidiair) dat door zijn gedragingen gevaar op de weg werd veroorzaakt of het verkeer werd gehinderd in de zin van artikel 5 WVW 1994.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gedrag van de verdachte kan worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat geen sprake is van een aanmerkelijke mate van schuld. Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021158683, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 147).
1. Het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 21 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 107 - 144):
Op [locatie 1] gelegen binnen de bebouwde kom van Leiden had een verkeerongeval plaatsgevonden tussen een taxi, lijnbus en een kind op een kinderfiets. De taxi stond, gezien in de rijrichting van de kinderfiets aan de rechterzijde van de rijbaan geparkeerd waarbij het voertuig deels op de rijbaan en deels op het trottoir stond. Op het moment dat het kind met de fiets de taxi passeerde werd het linker achterportier van de taxi geopend en botste het kind tegen het geopende portier. Vervolgens kwam het kind hierdoor ten val en werd overreden door het linker achterwiel van een tegemoet komende lijnbus. Het kind is ter plaatse aan haar verwondingen als gevolg van het ongeval overleden.
Uit het sporenonderzoek ter plaatse en de eindposities van de voertuigen bleek dat de lijnbus reed op [locatie 1] komende uit de richting van [locatie 2] en gaande in de richting van [locatie 3] . Uit tegengestelde richting naderde een gezin op de fiets waarbij de vader voorop reed, daarachter zijn dochtertje (het slachtoffer) op een kinderfiets en als laatste de moeder van het slachtoffer. Op het moment dat het slachtoffer de taxi passeerde werd kennelijk het linker achterportier van de taxi geopend en kwam het stuur van de kinderfiets in aanraking met het linker achterportier van de taxi waardoor het slachtoffer op de fiets naar links viel, op het wegdek terecht kwam en door het linker achterwiel van de lijnbus werd overreden.
De afstand van de linkerzijkant van de taxi met gesloten portier tot aan de linkerzijkant van de lijnbus bedroeg op het smalste punt ongeveer 2.00 meter en was ons inziens voor de fietsers ruim voldoende om de taxi te passeren. Indien het achterportier van de taxi niet was geopend had er ons inziens geen aanrijding hoeven plaatsvinden.
2. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , op 26 augustus 2022 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
Op 5 juni 2021 was ik aan het werk in Leiden als verkeersregelaar op [locatie 1] . De taxi stopte daar en ik zag dat ze elkaar wel konden passeren, de bus en de taxi. Ik zag dat de eerste fietser er voorbij kwam. Dat ging goed. Toen de deur openging van de taxi kwam er nog een fietser aan en in een flits zie ik het kind vallen. U vraagt hoe ver de deur open ging. Hij ging ver genoeg open. U vraagt of ik daarmee bedoel “helemaal open”. Ja. U vraagt of ik nog iets kan zeggen over hoe die deur open ging, snel of langzaam of iets er tussen in. Vrij abrupt. De eerste fietser is voorbij en tussen de eerste en de tweede ging de deur open.
3. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , op 28 november 2022 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
Ik ben half op de stoep gereden met het rechter voor- en achterwiel in [locatie 1] . Ik had mijn gevarenlichten aangedaan. Ik heb de jongen gewaarschuwd: jij niet uitstappen. De moeder zei hem: kom naar mijn kant toe, dan gaan we samen uitstappen aan deze kant. Ik keek in de spiegel en ik maakte mijn deur open. Op dat moment had de jongen ineens de deur open gedaan. U vraagt of ik een soort “overeenstemming” met de klanten had, namelijk dat ze allebei aan de trottoirkant zouden uitstappen. Dat klopt. De moeder heeft dat besproken. Ik zei eerst tegen de jongen dat hij niet mocht uitstappen totdat ik zijn deur open zou doen. Zijn moeder zei toen tegen hem: kom, hier uitstappen, dan gaan we samen. Ik vond dat een goede oplossing. Ik zag fietsers, dus ik deed de deur niet open. Toen deed opeens de jongen zijn eigen deur open. Het was heel druk op de weg, dus ik vond het prima dat de moeder zei dat de jongen aan haar kant moest uitstappen.
4. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] , op 26 augustus 2022 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
Ik heb mijn zoon eerst nog gevraagd of hij aan mijn kant kon uitstappen, aan de zijde van de stoep. Ik zei tegen mijn zoon wees voorzichtig. Mijn zoon zei: “oké”. En als ik mij goed herinner heeft op dat moment de chauffeur tegen mijn zoon gezegd: “stap maar aan die kant uit en wees voorzichtig". We zeiden hem ook steeds: “wees voorzichtig” en vervolgens heeft hij de deur opengedaan omdat wij gingen uitstappen.
5. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 4] , opgemaakt op 9 juni 2021, voor zover inhoudende (p. 56):
Er fietste een vrouw met een kindje achterop haar fiets voor mij. Voor haar fietste
haar dochtertje van 7 jaar. Ik zag een taxi staan en zag dat bij het aankomen fietsen
van het meisje naar de taxi toe de deur van de taxi open vloogen dat het meisje
tegen de deur van de taxi aan kwam en viel. Ik was verbaasd dat de deur van de taxi openging omdat ik ook een bus tegemoet zag komen rijden. Ik zag dat de bus over het hoofd van het meisje reed.
6. Het geschrift, te weten een Nederlandse vertaling van een Engelstalige verklaring van [naam 1] , voor zover inhoudende (p. 67):
Op 5 juni 2021 fietste ik met mijn gezin door [locatie 1] in Leiden. Mijn gezin
bestaat uit mijn man [naam 2] , mijn oudste dochter [slachtoffer] ( [geboortedatum] ) en mijn jongste dochter [naam 3] .
Mijn man fietste vooraan met [slachtoffer] op haar eigen fiets rechts van hem. Ik fietste daar vlak achter met [naam 3] in een kinderstoeltje achter op mijn fiets. Op een bepaald moment zag ik een stilstaande taxi aan onze kant van de weg, gedeeltelijk geparkeerd op de stoep, maar grotendeels op de rijbaan. Ik zag mijn man bij het naderen van deze taxi iets harder fietsen, waardoor [slachtoffer] achter hem kwam te rijden. Op het moment dat [slachtoffer] meteen achter mijn man de taxi voorbijreed, werd plotseling de linker achterdeur van deze taxi met ontzettend veel kracht opengegooid. Ik zag [slachtoffer] heel hard vallen en met de linkerkant van haar hoofd de grond raken.
7. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 6 december 2022, voor zover inhoudende:
Op 5 juni 2021 werd ik door een taxi afgezet op [locatie 1] in Leiden, dichtbij waar ik toen woonde. Ik wist wat de verkeerssituatie was daar. Ik had door dat als ik uit de taxi zou stappen, ik op de weg zou staan. Ik vond dat gevaarlijk. Mijn moeder zei dat ik moest proberen aan haar kant uit te stappen, aan de kant van de stoep. Mijn moeder en de taxichauffeur zeiden: “let op”. Ik dacht: het is gevaarlijk, ik moet heel goed opletten. Ik zag de vader wel.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Juridisch kader artikel 6 WVW 1994
De rechtbank stelt voorop dat het bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 volgens vaste jurisprudentie aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in deze zin (culpa) is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid, maar slechts van een kortstondig moment van onoplettendheid, wat onvoldoende is om schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 aan te nemen.
De mate van schuld
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een tijdelijke onoplettendheid, maar van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte zich bewust was van de gevaarlijke situatie ter plaatse. Hij woonde in de buurt en was daarom bekend met de verkeerssituatie. De verdachte heeft verklaard dat hij de situatie bij het uitstappen van de taxi gevaarlijk vond en dat zowel de taxichauffeur als zijn moeder hem hebben gewaarschuwd dat hij moest opletten.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door onder die omstandigheden tóch de deur te openen om aan de straatkant uit te stappen, niet voldoende voorzichtig en oplettend is geweest.
De verdachte heeft, ondanks de waarschuwingen van de taxichauffeur en zijn moeder, onvoldoende aandacht besteed aan de verkeerssituatie ter plaatse en andere verkeersdeelnemers op het moment dat hij de deur heeft geopend. De verdachte heeft bij het openen van de deur niet de vereiste zorgvuldigheid in acht genomen. Van enkel een kortstondig moment van onoplettendheid was geen sprake.
De verdachte had beter moeten opletten en voorzichtiger moeten zijn, zodat hij [slachtoffer] had zien fietsen en de deur niet had geopend waardoor zij niet tegen de geopende taxideur zou zijn gebotst. Dit geldt te meer nu de verdachte kort daarvoor de vader van [slachtoffer] op zijn fiets de taxi heeft zien passeren. Het kan niet anders dan dat de verdachte [slachtoffer] , die daar immers fietste, heeft kunnen zien. Voor zover de verdachte niet op een veilige manier een volledig zicht op het verkeer kon verkrijgen, had hij af moeten zien van het openen van de deur en aan de trottoirkant moeten uitstappen.
Uit deze omstandigheden, te weten dat de verdachte zich bewust was van de gevaarlijke situatie ter plaatse, door zijn moeder en de taxichauffeur extra was gewaarschuwd om op te letten en hij desondanks niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen en de deur heeft geopend op het moment dat het slachtoffer zich vlakbij de taxi bevond, concludeert de rechtbank dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Het verkeersongeval is derhalve aan de schuld van de verdachte, als bedoeld in artikel 6 WVW 1994, te wijten.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 juni 2021 te Leiden als verkeersdeelnemer, namelijk als inzittende van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend als volgt te handelen:
hij, verdachte, heeft aldaar,
- als inzittende van een op [locatie 1] geparkeerde personenauto voorafgaand aan en ten tijde van het uitstappen onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en andere verkeersdeelnemers ter plaatse en
- vervolgens nadat hij werd gewaarschuwd het achterportier van die personenauto geopend en/of geopend gehouden, waardoor een aldaar links dicht achter hem rijdende fietsster te
weten [slachtoffer] de vrije doorgang werd belemmerd,
tengevolge waarvan [slachtoffer] tegen dat geopende portier is gebotst en ten val is gekomen onder een aldaar rijdende lijnbus, waardoor zij, [slachtoffer] , werd gedood.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde rekening te houden met het persoonlijke leed van de verdachte als gevolg van dit zeer traumatische ongeval en om daarom geen straf of maatregel op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend in het verkeer gedragen door op een drukke zaterdagmiddag in Leiden als passagier van een taxi de deur van die taxi op een verkeerd moment te openen. De verdachte heeft zich er ondanks bekendheid met de gevaarlijke situatie ter plaatse en extra waarschuwingen van andere inzittenden van de taxi (waaronder zijn moeder) onvoldoende van vergewist of er zich, op het moment dat hij de taxideur opendeed, geen andere verkeersdeelnemers in de directe nabijheid van die taxi bevonden. Zijn handelen heeft in dit geval een uiterst tragisch gevolg gehad. Van dit schokkende ongeval zijn meerdere personen direct getuige geweest, onder wie de ouders en het jongere zusje van [slachtoffer] .
Het intense leed dat de nabestaanden ervaren blijkt ook uit de indringende verklaringen die de moeder en vader van [slachtoffer] op de zitting hebben voorgelezen. De rechtbank realiseert zich dat voor de nabestaanden met geen enkele straf recht zal kunnen worden gedaan aan het immense verdriet dat zij ondervinden.
Mede doordat veel mensen getuige zijn geweest van het ongeval, heeft het ongeval in Leiden veel emoties losgemaakt. Op de buschauffeur, taxichauffeur, verkeersregelaars, politieagenten en andere betrokkenen heeft het ongeval en de tragische afloop daarvan een grote impact gehad.
De rechtbank houdt er rekening mee dat ook de verdachte het sinds het ongeval psychisch zeer zwaar heeft gehad en dat de verdachte ter terechtzitting tot uitdrukking heeft gebracht hoe vreselijk hij het vindt dat [slachtoffer] is overleden. Ook zijn leven en dat van zijn moeder zal, net als dat van de nabestaanden, nooit meer hetzelfde zijn.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een straf aangewezen conform de eis van de officier van justitie.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 9a Sr (schuld zonder strafoplegging), zoals door de raadsman is bepleit. Bij de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het LOVS is voor het onderhavige geval - waarin sprake is van de ondergrens van culpa (namelijk
aanmerkelijkeschuld), met het meest vergaande gevolg (de dood) - reeds rekening gehouden met het persoonlijk leed dat aanwezig is bij schuldigen aan een dergelijk verkeersongeval. Ook zou het achterwege laten van een bestraffing niet uit te leggen zijn aan de nabestaanden van [slachtoffer] .
Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 240 uren passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. L. Mundt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2022.