ECLI:NL:RBDHA:2022:13572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
NL22.24348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en afwijzing verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 november 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en dat er risico's zijn dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de gronden van de maatregel betwist, maar de rechtbank oordeelt dat de zware gronden, zoals het illegaal binnenkomen van Nederland en het niet opvolgen van eerdere terugkeerbesluiten, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn psychische problemen onvoldoende zijn meegewogen, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er geen medische omstandigheden zijn die detentie ongeschikt maken. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24348

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Simicevic),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 1 december 2022 heeft eiser de beroepsgronden ingediend. Op 8 december 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 9 december 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. Vaststaat dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat verweerder op
grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw bevoegd is tot het opleggen van de
maatregel van bewaring.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist alle zware en lichte aan de maatregel gelegde gronden.
5. Verweerder heeft de zware gronden 3a en 3c terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard met een boot op illegale wijze naar Spanje te zijn gereisd en dat hij zijn paspoort in Spanje is kwijtgeraakt, wat betekent dat hij zonder paspoort Nederland is ingereisd. [4] Verder is eiser op de hoogte van het aan hem bij besluit van 20 augustus 2022 opgelegde terugkeerbesluit, maar heeft hier geen gehoor aan gegeven. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat hij psychische problemen heeft die onvoldoende zijn meegewogen door verweerder. Er wordt niet stilgestaan bij de detentieongeschiktheid van eiser. Ook is eiser seksueel uitgebuit en is voorgesteld om contact op te nemen met de afdeling mensenhandel, echter blijkt niet of hier vervolg aan is gegeven. Zijn identiteit staat vast en hij kan bij zijn familie verblijven met een meldplicht. Eiser is van mening dat de door verweerder gegeven motivering in de maatregel ten aanzien van het lichter middel niet conform de uitspraak van de Afdeling [5] van 10 april 2015 [6] is.
7. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter
middel, gelet op het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, in dit geval
doeltreffend is toe te passen. Dat eiser wenst in contact te komen met de afdeling mensenhandel maakt dit niet anders. Verweerder heeft eveneens de door eiser benoemde medische omstandigheden meegewogen en voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van medische omstandigheden waarvoor de beschikbare zorg in detentie niet passend is. Indien eiser van mening is dat hij detentieongeschikt is, kan hij dit aan de orde stellen bij de medische dienst.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
8. Eiser stelt dat onvoldoende voortvarend wordt gehandeld door verweerder. De eerste maatregel van bewaring is op 26 september 2022 opgelegd. Uit het dossier blijkt dat er slechts op 27 oktober en 25 november 2022 vertrekgesprekken hebben plaatsgevonden. Het tweede gesprek heeft drie weken na het opleggen van de huidige maatregel plaatsgevonden. Niet is gebleken dat er in de tussentijd door verweerder andere uitzettingshandelingen zijn verricht noch dat er op enige andere wijze voortvarend is gehandeld. De bewaring duurt op deze manier onnodig lang.
9. Op 31 oktober 2022 heeft verweerder een LP [7] -aanvraag verzonden naar de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder moet de kans geboden worden om deze aanvraag af te wachten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder ook afhankelijk is van de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten. Verder heeft verweerder in de reactie op de beroepsgronden vermeld dat deze aanvraag maandelijks wordt gerappelleerd. Verweerder heeft in de tussentijd niet geheel stil gezeten en op 25 november 2022 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
10. Tot slot heeft verweerder voldoende gemotiveerd uiteengezet dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2022. [8]
Conclusie
11. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Proces-verbaal van gehoor van 21 september 2022 (M110), p. 2 van 4.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Laissez passer.