ECLI:NL:RBDHA:2022:13564

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
C/09/590459 / JE RK 20-696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling en geheimhouding verblijfplaats minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 december 2022 uitspraak gedaan over de wijziging van de omgangsregeling van de minderjarige [minderjarige01] en de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de geheimhouding van zijn verblijfplaats. De vader en de moeder hebben beiden verzoeken ingediend om de omgangsregeling te wijzigen, waarbij de vader een NIKA-traject voorstelde en de moeder vroeg om meer contactmomenten met [minderjarige01]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige omgangsregeling, waarbij de moeder één keer in de twee maanden één uur begeleide omgang heeft en de vader één keer in de twee maanden twee uur, niet in het belang van [minderjarige01] is. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders om de omgangsregeling uit te breiden en de verblijfplaats van [minderjarige01] bekend te maken, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de geheimhouding van de verblijfplaats van [minderjarige01] noodzakelijk blijft voor zijn welzijn, gezien de spanning die dit bij hem oproept. De rechtbank benadrukte het belang van een stabiele en spanningsloze opvoedingssituatie voor [minderjarige01] en dat de huidige regeling voorlopig gehandhaafd blijft. De bijzondere curator heeft ook aangegeven dat het opheffen van de geheimhouding te vroeg is, gezien de kwetsbaarheid van [minderjarige01]. De rechtbank heeft de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd per 1 januari 2023.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/590459 / JE RK 20-696
Datum uitspraak: 9 december 2022

Beschikking van de rechtbank

Wijziging omgangsregeling
Beëindigen werkzaamheden bijzondere curator
in de zaak naar aanleiding van het verzoekschrift van:

[de man01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. A.A. Tahavol Ghoreyshi, gevestigd te Baarn.
Naar aanleiding van het verzoek van de vader is een zelfstandig verzoek ingediend door:

[de vrouw01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. M. Erkens, gevestigd te Den Haag.
De verzoeken betreffen de minderjarige:
[minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2009 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [minderjarige01] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de vader (ten aanzien van het verzoek van de moeder),
de moeder (ten aanzien van het verzoek van de vader),
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling, tevens de voogdes,
mr. I.J. Pieters,
kantoorhoudende te Leiden,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van [minderjarige01] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.

Het procesverloop

Bij beschikking van 28 juni 2022 heeft de rechtbank de verzoeken van de vader en de moeder tot wijziging van de omgangsregeling met [minderjarige01] aangehouden tot een nader te bepalen zittingsdatum en is mr. I.J. Pieters benoemd als bijzondere curator om [minderjarige01] ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- de beschikkingen van 2 juli 2019, 30 september 2020, 29 september 2021 en 28 juni 2022, inclusief de daarin genoemde processtukken;
- de brief met bijlage van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 18 november 2022;
- het verslag van de bijzondere curator, ingekomen op 18 november 2022;
- de brief van de moeder van 22 november 2022, inhoudende een aanvullend verzoek.
De advocaat van de moeder heeft een pleitnota overgelegd tijdens de mondelinge behandeling.
Op 25 november 2022 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- de vader met zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder;
- de bijzondere curator;
- [naam01] namens de gecertificeerde instelling;
- [naam02] , VIG-coach, als informant.
De moeder is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen. De advocaat van de moeder heeft verklaard dat de moeder te emotioneel is voor de zitting.
[minderjarige01] is opgeroepen voor een gesprek met de rechtbank. Hij heeft voorafgaand aan de zitting – telefonisch – zijn mening over het verzoek kenbaar gemaakt aan de voorzitter.

Verzoeken

De vader handhaaft het verzoek aan de rechtbank om de gecertificeerde instelling de opdracht te geven tot het inzetten van een NIKA-traject of iets gelijkwaardigs voor de vader en [minderjarige01] zodat objectief geoordeeld kan worden over de verdere mogelijkheden.
De moeder handhaaft eveneens haar verzoek. Zij verzoekt de rechtbank te bepalen dat de moeder en [minderjarige01] elkaar – ook onbegeleid – eens per week mogen zien, gedurende minimaal twee uur en in een opbouw naar een dagdeel, waarbij de contacten ook mogen plaatsvinden bij de moeder thuis of bij iemand uit haar netwerk, en te bepalen dat de moeder en [minderjarige01] met elkaar mogen (beeld)bellen.
De moeder verzoekt daarnaast ook te bepalen dat de gecertificeerde instelling de verblijfplaats aan de moeder bekend dient de maken.

Standpunten van de belanghebbenden

De vader
De vader heeft als onderbouwing van zijn verzoek het volgende naar voren gebracht. De vader is van mening dat de omgang tussen [minderjarige01] en hem moet worden uitgebreid. De omgang verloopt goed en de zeer belangrijke band tussen vader en zoon moet worden versterkt. De omgangslocatie moet veranderen en de bezoeken moeten genormaliseerd en gestabiliseerd worden. Uit het verslag van de therapeut is af te leiden dat het goed gaat met [minderjarige01] en dat hij nog stress over de omgangsmomenten ervaart. Het is nog altijd onduidelijk waar de stress vandaan komt. Er wordt al jarenlang veel onderzocht en er gebeurt niets concreets. De vader meent dat het tijd is dat er concreet actie wordt ondernomen. Het NIKA-traject kan per direct worden ingezet om objectief te beoordelen wat er verder mogelijk is wat betreft de omgang tussen [minderjarige01] en de vader. De vader heeft veel vertrouwen in dat traject omdat dit met zijn andere zoon ook goed is verlopen. Gedurende dit traject kan er aandacht zijn voor de oorzaak van de spanning van [minderjarige01] . Bovendien kan [minderjarige01] begeleiding vanuit de therapie krijgen gedurende het NIKA-traject. De vader zal daarbij aandacht blijven houden voor het tempo van [minderjarige01] . Overigens merkt de vader op dat het niet de bedoeling is dat de omgang met de opa vaderszijde ten koste zal gaan van de omgang tussen de vader en [minderjarige01] . Er is dan namelijk minder tijd voor vader-zoon momenten.
Daarnaast is de vader van mening dat de verblijfplaats van [minderjarige01] niet langer geheim moet blijven. Tijdens de zitting heeft de vader zich aangesloten bij het verzoek van de moeder. De redenering van de gecertificeerde instelling voor de noodzaak tot geheimhouding van de verblijfplaats volgt de vader niet. De vader betwist niet dat hij in het verleden uitspraken heeft gedaan over een ontvoering. Die situatie is volgens de vader echter niet langer aan de orde. De oudste zoon van de vader woont inmiddels weer thuis en de vader zal deze thuisplaatsing niet riskeren. Er blijkt niet uit de stukken dat [minderjarige01] bang is dat zijn ouders hem komen halen. Er moet rust komen voor [minderjarige01] zodat hij eindelijk kan gaan genieten van de omgang met zijn ouders.
De moeder
De moeder heeft haar verzoeken als volgt gemotiveerd. De moeder is van mening dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige01] is. De huidige regeling is te beperkt en maakt de hechting (verder) kapot. De moeder is een belangrijke gehechtheidsrelatie voor [minderjarige01] en deze relatie is van groot belang voor zijn ontwikkeling. Er moet een fatsoenlijke regeling komen qua duur, omvang, frequentie en locatie. Daarbij komt dat er continuïteit moet zijn in het naleven van de omgangsregeling. De moeder denkt dat de wens van [minderjarige01] niet duidelijk te achterhalen is. De pleegouders praten volgens de moeder op hem in. Voor een wijziging van de omgangsregeling kan daarom ook niet worden uitgegaan van de wens van [minderjarige01] . Om het bezoek beter te laten verlopen, moet de spanning bij [minderjarige01] worden verminderd. De spanning is gelegen in het feit dat [minderjarige01] zijn verblijfplaats geheim moet houden voor de moeder. [minderjarige01] kan niet vrijuit praten en het contact wordt daardoor belast.
Reden waarom de moeder verzoekt om te bepalen dat de gecertificeerde instelling de verblijfplaats bekend dient te maken aan de moeder. De moeder ontleent dit recht aan het bepaalde in artikel 9, vierde lid, van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Er is geen gegronde rechtvaardiging voor de geheimhouding. Zonder nadere motivering levert de geheimhouding een schending op van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). De beslissing moet niet slechts worden gebaseerd op de mening van [minderjarige01] . De volwassenen die hebben besloten tot de geheimhouding moeten de verantwoordelijkheid nemen voor de beslissing om de verblijfplaats bekend te maken. [minderjarige01] moet niet belast worden met deze verantwoordelijkheid. Bovendien kan [minderjarige01] in therapie begeleid worden tijdens dit proces.
De gecertificeerde instelling
De gecertificeerde instelling is het niet eens met de verzoeken van de ouders. Er is bij [minderjarige01] onvoldoende draagvlak om de omgang met ouders uit te breiden. Een forse toename in frequentie is niet haalbaar. Het is te intensief voor [minderjarige01] om elke week omgang met zijn ouders te hebben. Bovendien past dit niet in zijn sociale leven en sluit dit niet aan bij zijn wens. De omgang levert nog spanning op bij [minderjarige01] . De gecertificeerde instelling is wel van mening dat de locatie en invulling van de omgang nader bekeken moet worden. De gecertificeerde instelling is voornemens om de komende periode verder te onderzoeken wat haalbaar is met betrekking tot de (kwaliteit van de) omgang. Video-interactie kan daarbij mogelijk een rol vervullen of systeemgesprekken. In ieder geval zal er aandacht zijn voor een terugkoppeling van de omgang aan de ouders. Dit heeft nog niet eerder plaatsgevonden omdat de huidige voogd onlangs is aangesteld en nog bezig is een vertrouwensband met [minderjarige01] op te bouwen. Wat betreft het verzoek van de vader om een NIKA-traject in te zetten heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat het doel van een NIKA-traject in dit stadium niet passend en niet in het belang van [minderjarige01] is.
Verder heeft de gecertificeerde instelling verklaard dat zij nog niet voldoende heeft kunnen onderzoeken of het bekendmaken van de verblijfplaats van [minderjarige01] aan de ouders mogelijk en in het belang van [minderjarige01] is. Het is dan ook te vroeg om de verblijfplaats bekend te maken. De gecertificeerde instelling ziet in gesprekken met [minderjarige01] over dit onderwerp de spanning bij [minderjarige01] toenemen. De spanning is te herkennen aan zijn tics en lichamelijke bewegingen. Wel begrijpt de gecertificeerde instelling de wens van de ouders om de verblijfplaats te weten. Het bekendmaken van de regio of stad zou een eerste stap kunnen zijn. De bezwaren tegen de bekendmaking van de verblijfplaats van [minderjarige01] zijn hoofdzakelijk gelegen in de spanning die dit bij [minderjarige01] veroorzaakt. Het is de gecertificeerde instelling niet bekend of de geheimhouding een voorwaarde is voor de voortzetting van het verblijf van [minderjarige01] in het gezinshuis, maar de gecertificeerde instelling sluit dat niet uit. Dit zou nog moeten worden nagegaan.
De bijzondere curator
De bijzondere curator is van mening – mede vanwege wat [minderjarige01] allemaal heeft meegemaakt – dat dicht bij de mening van [minderjarige01] gebleven moet worden. Zeker nu uit het therapieverslag blijkt dat [minderjarige01] nog onzekerheden heeft, met traumatische ervaringen worstelt en dat de omgangsmomenten [minderjarige01] nog stress geven. De huidige omgangsregeling is wat [minderjarige01] betreft goed qua omvang en frequentie. Met de kanttekening dat hij graag de omgangsregeling met zijn moeder ook naar twee uur in de twee maanden wil uitbreiden en graag ziet dat, net zoals bij het bezoek met zijn vader, iemand bij het bezoek aansluit, zoals de oma moederszijde of zijn nichtjes en neef ( [nichtjes en neef01] ). Gelijkheid is voor [minderjarige01] erg belangrijk en hij wil daarom een regeling die voor de vader en de moeder hetzelfde is. Qua invulling ziet hij graag verandering, zoals een andere locatie. Op die manier kan er gewerkt worden aan de kwaliteit van de omgang. Gedacht kan hierbij worden aan een café (zoals de Ysbreeker). Ten slotte is het voor [minderjarige01] van essentieel belang dat er continue begeleiding is die hem op geen enkel moment uit het oog verliest.
De bijzondere curator acht daarnaast het opheffen van de geheimhouding van de verblijfplaats van [minderjarige01] voor nu een stap te snel. De geheime plaatsing geeft veel spanning en [minderjarige01] ervaart het als belastend als de ouders vragen naar zijn verblijfplaats. Hij is bang dat zijn ouders te weten komen waar hij woont. Het is in het belang van [minderjarige01] om de spanning te beperken. De verwachting is dat het bekendmaken van zijn verblijfplaats (meer) spanning en tics bij [minderjarige01] zal opleveren.

Beoordeling

Omgang
De rechtbank stelt vast dat de vader op 25 maart 2020 een verzoek heeft ingediend om de omgangsregeling, zoals vastgelegd in de beschikking van 2 juli 2019 van de kinderrechter in deze rechtbank, te wijzigen. In die procedure heeft de moeder op 1 mei 2020 een zelfstandig verzoek ingediend tot wijziging van de omgangsregeling van diezelfde beschikking. Nadien zijn er meerdere wijzigingen van de verzoeken van de ouders ingediend. De bij beschikking van 2 juli 2019 vastgestelde regeling voor de moeder is bij beschikking van 30 september 2020 – naar de rechtbank begrijpt – voorlopig gewijzigd
De verzoeken van de ouders strekken tot een uitbreiding van de omgangsregeling, al dan niet door middel van een opbouwende regeling, en tot het bepalen van een NIKA-traject of iets soortgelijks voor de vader en [minderjarige01] zodat objectief geoordeeld kan worden over de verdere mogelijkheden.
De rechtbank stelt allereerst vast dat in de praktijk op dit moment een regeling geldt waarbij de moeder één keer in de twee maanden één uur begeleide omgang heeft met [minderjarige01] op een locatie van het Leger des Heils en de vader één keer in de twee maanden twee uur begeleide omgang heeft met [minderjarige01] , ook op een locatie van het Leger des Heils. Tijdens de omgang tussen [minderjarige01] en de vader is ook [broer01] , de oudere broer van [minderjarige01] , aanwezig.
De rechtbank zal hieronder beoordelen of een wijziging van de huidige omgangsregeling tussen [minderjarige01] en de vader en tussen [minderjarige01] en de moeder in het belang van [minderjarige01] is.
Over de uitbreiding in duur en frequentie overweegt de rechtbank als volgt. In het verslag van de therapeut is te lezen dat [minderjarige01] een groei in zijn ontwikkeling laat zien. Tegelijkertijd blijkt uit het verslag dat de omgangsmomenten met de familie een stressreactie bij [minderjarige01] opleveren. [minderjarige01] vindt het contact met zijn ouders goed en is duidelijk in zijn wens over de frequentie en omgang daarvan. Consistent heeft [minderjarige01] bij de gecertificeerde instelling, de bijzondere curator en de rechtbank naar voren gebracht dat hij graag de omgangsregeling met zijn vader en broer zo wil houden. De regeling met zijn moeder wil hij uitbreiden van één uur naar twee uur waarbij er de mogelijkheid is dat oma moederszijde aansluit. [minderjarige01] vindt het belangrijk dat de regeling met beide ouders gelijk is qua duur en omvang. De rechtbank ziet op dit moment geen aanwijzingen om af te wijken van de behoefte en draagkracht van [minderjarige01] .
Wel is de rechtbank het met alle betrokkenen eens dat er zo snel mogelijk gezocht moet worden naar een andere invulling van de omgang, te beginnen met een andere omgangslocatie omdat de huidige omgangslocatie in een kamer bij het Leger des Heils niet wenselijk is. Op die manier kan er verder gewerkt worden aan de kwaliteit van het contact.
[minderjarige01] heeft aangegeven veiligheid te ervaren als zijn begeleiding aanwezig is en heeft angst dat zijn ouders -zonder de aanwezigheid van zijn begeleider- belastende vragen gaan stellen. In het belang van [minderjarige01] om zich veilig te voelen tijdens de omgang ziet de rechtbank nog de noodzaak van professionele begeleiding tijdens de omgang. De rechtbank is van oordeel dat die begeleiding de band tussen [minderjarige01] en de ouders ten goede komt, omdat het contact zo minder belast verloopt.
Ten aanzien van het verzoek van de vader tot de inzet van een NIKA-traject overweegt de rechtbank het volgende. Er is ontzettend veel gebeurd in het leven van [minderjarige01] en de rechtbank vindt het van belang dat er goed wordt aangesloten bij zijn tempo. Hij is kwetsbaar in zijn ontwikkeling en heeft emotionele schade opgelopen. [minderjarige01] zit op zijn plek in het gezinshuis. Zijn perspectief is daar. Dit is onlangs door het gerechtshof opnieuw bevestigd. [1] Hij ervaart rust in het gezinshuis en is begonnen met (trauma)therapie. De rechtbank is van oordeel dat rekening moet worden gehouden met de beperkte belastbaarheid van [minderjarige01] . De therapie vraagt het nodige van hem en daarvoor moet [minderjarige01] de ruimte krijgen. De inzet van een NIKA-traject is daarom nu niet passend, zowel gelet op het doel van een dergelijk traject, als gelet op de draagkracht van [minderjarige01] . De rechtbank begrijpt de wens van de vader voor dit traject, gelet op de opgeleverde resultaten met [broer01] , maar [minderjarige01] is een ander kind met andere behoeften. Dit vraagt dan ook om een andere benadering.
Geheime plaatsing
De moeder heeft op grond van artikel 9, vierde lid, IVRK en artikel 8 EVRM verzocht de verblijfplaats van [minderjarige01] bekend te maken. Op grond van artikel 9, vierde lid, IVRK verstrekt de Staat, op verzoek, aan de ouders de noodzakelijke inlichtingen over waar het kind zich bevindt, tenzij het verstrekken van die inlichtingen het welzijn van het kind zou schaden. Daarbij dient meegewogen te worden in hoeverre het niet verstrekken van die inlichtingen een schending is van het familieleven van de ouders en het kind en of die inmenging noodzakelijk is ter bescherming van (in deze situatie) de gezondheid of de rechten en vrijheden van anderen, proportioneel is en een wettelijke basis heeft.
De rechtbank stelt voorop dat de ouders een sterke wens hebben tot uitbreiding van de omgang met hun zoon en tot een verbetering van de kwaliteit van de omgang. Het geheimhouden van de verblijfplaats bemoeilijkt het onbelaste contact tussen hen en [minderjarige01] . Er kan namelijk beperkt gesproken worden over algemene onderwerpen, zoals school of verenigingen, omdat dit mogelijk herleid kan worden tot de verblijfplaats van [minderjarige01] .. In zoverre is sprake van inmenging in het familieleven van de ouders en [minderjarige01] .
Sinds de plaatsing van [minderjarige01] in het huidige gezinshuis is het verblijfadres voor de ouders geheim. De wettelijke basis voor deze inmenging van de gecertificeerde instelling in het gezinsleven van de ouders was destijds gelegen in de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Inmiddels is de gecertificeerde instelling belast met de voogdij.
De aanleiding voor de geheimhouding was de dreiging vanuit de vader van ontvoering van [minderjarige01] . Over de (voortdurende) noodzaak tot de geheimhouding wordt verschillend gedacht. De ouders menen dat de geheimhouding zelf de oorzaak is van de spanning tijdens de omgang. Zij gaan ervan uit dat [minderjarige01] angst heeft om zich te verspreken, omdat hij zijn adres geheim moet houden en niet omdat hij angst heeft voor toenadering vanuit de ouders. De rechtbank begrijpt uit de standpunten van de gecertificeerde instelling en de bijzondere curator dat zij van mening zijn dat de spanning bij [minderjarige01] breder is dan dat. Hij ervaart spanning van de gedachte dat de ouders zijn verblijfplaats te weten komen en daarom ook om zich te verspreken.
De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de oorspronkelijke reden voor de geheime plaatsing, namelijk de dreiging van ontvoering, nog aan de orde is. In het dossier zijn hiervoor geen aanknopingspunten te vinden. De rechtbank kan zich voorstellen dat [minderjarige01] erbij gebaat kan zijn dat de suggestie die uitgaat van de geheimhouding, namelijk dat [minderjarige01] moet vrezen voor ontvoering door zijn ouders, bij hem wordt weggenomen. Bovendien kan het beëindigen van de geheimhouding een positief effect hebben op het verloop van de omgang. [minderjarige01] hoeft dan niet meer bang te zijn zich te verspreken en kan meer over zijn dagelijks leven met zijn ouders delen.
Desondanks is de rechtbank van oordeel dat het bekendmaken van de verblijfplaats van [minderjarige01] op dit moment nog in strijd is met het welzijn van [minderjarige01] . Uit het rapport van de bijzondere curator blijkt immers dat [minderjarige01] bang is dat zijn ouders zijn verblijfplaats te weten komen. Daar komt bij dat [minderjarige01] begeleiding tijdens de omgang van essentieel belang vindt uit angst voor druk vanuit zijn ouders en vervelende vragen van zijn ouders, onder meer over zijn verblijfplaats. De rechtbank leidt daaruit af dat, wanneer zijn verblijfplaats nu bekend zou worden bij de ouders, dit teveel spanning bij [minderjarige01] op zal leveren en zijn gevoel van veiligheid in het gezinshuis zal aantasten. De opheffing van de geheimhouding staat daarmee op dit moment in de weg aan een gezonde identiteits- en sociaal emotionele ontwikkeling.
De rechtbank vraagt zich voorts af of, zoals door ouders is gesteld, dit patroon doorbroken moet worden, terwijl [minderjarige01] begeleiding krijgt bij zijn therapie. De rechtbank is van oordeel dat het dossier vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten biedt om ervan overtuigd te zijn dat dit niet (meer) schade zal toebrengen. Gelet op de kwetsbaarheid van [minderjarige01] is de rechtbank van oordeel dat voorzichtigheid geboden is. Kennelijk is de belastbaarheid van [minderjarige01] , mede vanwege zijn therapie, nog beperkt. De komende periode moet er meer aandacht zijn voor het normaliseren van de omgang en kan er bij de therapie verder aan de angst gewerkt worden. Daarbij ziet de rechtbank een rol voor de gecertificeerde instelling om in de nabije toekomst de oorzaak van de angst van [minderjarige01] en de mogelijkheid tot het bekendmaken van de verblijfplaats te blijven onderzoeken, mede gelet op het feit dat dit voor [minderjarige01] op termijn ontlastend zou kunnen zijn. De rechtbank benadrukt richting ouders dat het voor [minderjarige01] mogelijk helpend kan zijn als zij naar hem uitdragen dat hij mag opgroeien in het gezinshuis en die plaatsing op geen enkele manier in de weg zullen staan.
Alles afwegende moet naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende betekenis worden toegekend aan het belang van [minderjarige01] dat hij heeft bij de huidige stabiele, spanningsloze opvoedingssituatie. Dit belang weegt volgens de rechtbank op dit moment zwaarder dan het belang van de ouders bij het opheffen van de geheimhouding van zijn verblijfplaats. Deze afweging rechtvaardigt de conclusie dat de verblijfplaats van [minderjarige01] vooralsnog geheim blijft en levert derhalve geen schending van artikel 8 EVRM op.
Gelet op voorgaande overwegingen zal de rechtbank het verzoek van de moeder (en de vader) afwijzen en luidt de beslissing van de rechtbank als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
stelt – met wijziging in zoverre van de beschikkingen van 2 juli 2019 en 30 september 2020 van de kinderrechter – de volgende omgangsregeling vast:
[minderjarige01] heeft omgang met de moeder:
- éénmaal in de twee maanden twee uren, onder professionele begeleiding, waarbij uitbreiding in onderling overleg met de voogd kan worden afgestemd;
[minderjarige01] heeft omgang met de vader:
- éénmaal in de twee maanden twee uren, onder professionele begeleiding, waarbij uitbreiding in onderling overleg met de voogd kan worden afgestemd;
en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot het opheffen van de geheimhouding van de verblijfplaats van [minderjarige01] ;
wijst af het meer of anders verzochte;
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure als beëindigd met ingang van 1 januari 2023.
Deze beschikking is gegeven en in het uitgesproken op 9 december 2022 door mrs. M.P. Meeuwisse, C.M. van der Kleijn en A. Emmens, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort als griffier.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.