ECLI:NL:RBDHA:2022:13544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
NL22.24130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die op 24 september 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 december 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een zaakwaarnemer. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst aan de hand van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 6 oktober 2022. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in de voortgangsrapportage niet voldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kan worden volstaan. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht is om in de voortgangsrapportage expliciet te motiveren waarom een lichter middel niet mogelijk is. De rechtbank stelt vast dat de gronden voor de maatregel van bewaring nog steeds van toepassing zijn en dat er geen concrete acties zijn ondernomen door eiser om zijn terugkeer te faciliteren.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24130

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
gemachtigde: mr. A.D. Kupelian,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 24 september 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop op 30 november 2022 beroepsgronden ingediend. Verweerder heeft op 7 december 2022 hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M. Seth Paul, zaakwaarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 7 oktober 2022 in de zaak NL22.19166 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 6 oktober 2022 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser heeft de in de reactie van 30 november 2022 aangevoerde gronden ter zitting laten vallen.
5. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat verweerder in de voortgangsrapportage ten onrechte niet uitdrukkelijk heeft gemotiveerd waarom in zijn geval niet kan worden volstaan met een lichter middel. Dat hiertoe een verplichting bestaat, volgt volgens eiser uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 8 november 2022 [1] , waarbij eiser specifiek wijst op de rechtsoverwegingen 84 tot en 94. Het niet volstaan met een lichter middel is een voortdurende afweging van verweerder en om de rechtbank in staat te stellen die afweging te toetsen, dient die afweging volgens eiser bij elk volgberoep in de voortgangsrapportage te zijn vervat. Eiser wijst in dit kader ook op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 14 november 2022 [2] . Wat betreft de gewijzigde omstandigheden waar de motivering in de voortgangsrapportage op had moeten zien, heeft eiser erop gewezen dat hij in het vertrekgesprek van 1 november 2022 heeft verklaard dat hij wil terugkeren naar Marokko en dat hij daarbij de hulp van het consulaat nodig heeft maar hen niet kan bereiken. Verder voert eiser aan dat hij in het vertrekgesprek van 22 november 2022 wederom heeft aangegeven te willen meewerken en dat hij zelf heeft geprobeerd een paspoort te regelen, maar dat dat helaas niet is gelukt. Daarnaast is volgens eiser van belang dat de presentatie van 25 november 2022 niet is doorgegaan en dat nog geen nieuwe presentatie is gepland. Primair vindt eiser dat de maatregel reeds onrechtmatig is, omdat in de voortgangsrapportage niet is gemotiveerd waarom deze omstandigheden niet ertoe leiden dat met een lichter middel kan worden volstaan. Subsidiair betoogt hij dat verweerder gezien deze omstandigheden ten onrechte geen aanleiding heeft gezien met een lichter middel te volstaan.
5.1
Het primaire betoog van eiser slaagt niet. In het arrest van 8 november 2022 heeft het Hof geoordeeld dat een rechterlijke autoriteit bij de toetsing of de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring van een derdelander zijn nageleefd, op basis van de gegevens in het dossier die haar ter kennis zijn gebracht, en zoals aangevuld of verduidelijkt in de bij haar gevoerde procedure op tegenspraak, ambtshalve de eventuele niet-naleving van een door de betrokkene niet aan de orde gestelde rechtmatigheidsvoorwaarde moet vaststellen [3] . Voor het oordeel dat in dit arrest, naast deze opdracht aan de rechtbank om ambtshalve te toetsen of de bewaring aan alle rechtmatigheidsvoorwaarden voldoet, ook de door eiser voorgestane motiveringsverplichting voor verweerder besloten ligt, ziet de rechtbank geen grond. Uit de punten 84, 85 en 87, waarnaar eiser ter zake specifiek heeft verwezen, kan dit niet worden afgeleid, nu hierin niets is overwogen over een schriftelijke motiveringsplicht. Verder betrekt de rechtbank dat het Hof in het arrest van 5 juni 2014 [4] het vereiste om een schriftelijk besluit te nemen met een uiteenzetting van de feitelijke en juridische elementen die dit besluit motiveren, uitdrukkelijk heeft beperkt tot de maatregel van bewaring en een eventueel verlengingsbesluit. De rechtbank leest in het arrest van 8 november 2022 niet dat deze lijn is verlaten. Daarnaast volgt de rechtbank evenmin de stelling dat de door eiser voorgestane motiveringsverplichting nodig zou zijn voor de rechtbank om de bewaring te beoordelen zoals het arrest van 8 november 2022 vereist. Het voortgangsrapport betreft een door verweerder opgestelde weergave van de vertrekhandelingen en andere relevante gebeurtenissen tijdens de bewaring. Indien een vreemdeling deze weergave voor de te beoordelen periode wil betwisten of zelf relevante feiten naar voren wil brengen, staat dat hem vrij. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de rechtbank vervolgens op basis van de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, hetzij ambtshalve hetzij naar aanleiding van een beroepsgrond, verweerder reeds vóór of tijdens de zitting voorleggen of inmiddels niet met een lichter middel moet worden volstaan. Vervolgens kan verweerder van tevoren schriftelijk, dan wel op zitting hierover een standpunt innemen, waarop de vreemdeling dan kan reageren. De rechtbank acht deze wijze van beoordelen in lijn met het arrest van 8 november 2022. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij volgberoepen niet gehouden is reeds in de voortgangsrapportage uitdrukkelijk te motiveren waarom ten aanzien van de betreffende vreemdeling niet met een lichter middel dient te worden volstaan.
5.2
Het subsidiaire betoog van eiser slaagt evenmin. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval nog steeds geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Niet is gebleken dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden, waaruit volgt dat eiser de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert en er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, niet meer van toepassing zijn. Verder heeft verweerder terecht betrokken dat eiser weliswaar heeft gesteld dat hij wil meewerken, maar van concrete aantoonbare acties niet is gebleken. De annulering van de presentatie op 25 november 2022 en dat er op dit moment nog geen nieuwe datum is, leidt evenmin tot een ander oordeel. Verweerder heeft ter zake aangegeven dat de annulering buiten de macht van verweerder ligt, hij voor het maken van een nieuwe presentatie afhankelijk is van de Marokkaanse autoriteiten, maar dat er op wordt ingezet dat zo snel mogelijk een nieuwe presentatie wordt gepland. De rechtbank ziet gelet hierop in de annulering geen grond voor het oordeel dat vanaf dat moment met een lichter middel had moeten worden volstaan.
6. De rechtbank overweegt tot slot dat zij ook overigens met inachtneming van de uit het arrest van 8 november 2022 volgende ambtshalve toetsing, geen grond ziet voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.C, B en X, ECLI:EU:C:2022:858
3.Zie punt 94 van dit arrest
4.Mahdi, ECLI:EU:C:2014:1320