Overwegingen
1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988. Op 3 mei 2017 heeft eiser Iran verlaten.
2. Eiser heeft op 29 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Aan zijn aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij niet kan terugkeren naar het land van herkomst, omdat hij in de negatieve belangstelling staat van de Iraanse autoriteiten. Vanwege zijn politieke activiteiten is eiser gedetineerd geweest en tijdens zijn detentie is hij bekeerd tot het christendom. Wegens zijn deelname aan
huiskerken stelt eiser voor de autoriteiten te vrezen. Verweerder heeft de eerste asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, welk besluit in rechte vaststaat.
3. Op 15 augustus 2019 heeft eiser een opvolgende aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In zijn opvolgende aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij een geloofsverdieping heeft meegemaakt. Een aantal gebeurtenissen hebben bijgedragen aan zijn geloofsgroei, waaronder het herstel van de val op zijn achterhoofd in maart 2019, de opvang door een gezin en het bieden van hulp aan een oude bekende. Door deze gebeurtenissen weet eiser wat zijn plicht is als zoon van God en dat hij in staat is zich te houden aan de regels die God heeft gesteld aan de mensen. Ter onderbouwing van zijn geloofsgroei heeft eiser meerdere verklaringen van derden overgelegd.
4. De opvolgende aanvraag heeft verweerder bij besluit van 12 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd die relevant kunnen zijn voor de beoordeling daarvan. De rechtbank Den Haag (zittingsplaats Amsterdam) heeft bij uitspraak van 16 juni 20211 het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser geen blijk geven van een wezenlijke verdieping van zijn gestelde christelijke geloof. Verweerder heeft echter onvoldoende en niet in lijn met de uitspraak van 12 mei 2021 van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State2 (de Afdeling) gemotiveerd waarom beperkte waarde wordt toegekend aan de overgelegde verklaringen van derden. Verweerder heeft niet kenbaar gemotiveerd waarom de verklaringen van derden over de kennis van eiser over het geloof en de activiteiten die hij verricht, zijn ontoereikende verklaringen over zijn proces van bekering en zijn motieven niet kunnen compenseren.
5. Bij besluit van 29 juli 2021 heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser nogmaals niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak van 6 september 2021 heeft de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Utrecht)3 geoordeeld dat het beroep van eiser tegen het nieuwe besluit van verweerder gegrond is. Verweerder heeft de verklaringen van derden vooral in het licht geplaatst van de motieven voor en het proces van bekering en beoordeeld of die verklaringen ten aanzien daarvan kunnen leiden tot een ander oordeel. Daarmee is verweerder niet tegemoetgekomen aan de uitspraak van de rechtbank van 16 juni 2021. Verweerder is onvoldoende ingegaan op de feitelijke informatie over de kennis van het geloof en de activiteiten van eiser en heeft geen inzicht gegeven in de manier waarop hij deze informatie bij zijn beoordeling van de compensatiemogelijkheid heeft betrokken, zoals is vereist volgens de Afdelingsuitspraak van 12 mei 2021.
6. Uit Werkinstructie 2019/18 volgt dat verweerder om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen zich richt op drie elementen, te weten (1) de motieven voor en het proces van bekering, (2) de kennis van het nieuwe
geloof en (3) de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventueel eerdere procedures. Dit betekent dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt betrokken. Als een vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig bevonden bekering, rust er een zwaardere bewijslast op de vreemdeling om de bekering alsnog geloofwaardig te maken. De vreemdeling moet daarom inzichtelijk maken hoe en waarom hij of zij tot (voortzetting van) de bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen.
7. In de Afdelingsuitspraak van 12 mei 2021 wordt onder meer overwogen dat het verweerder vrij staat om bij zijn beoordeling een doorslaggevend gewicht toe te kennen aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering. Anders dan voorheen wordt wel verlangd dat verweerder kenbaar moet motiveren wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de overige twee elementen (kennis van het geloof en de activiteiten) vindt en waarom die verklaringen diens ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren.
8. Verweerder heeft de opvolgende aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat niet geloofwaardig wordt geacht dat er bij eiser een geloofsverdieping heeft plaatsgevonden. In rechte staat vast dat de verklaringen van eiser over zijn proces van en motieven voor bekering tot het christendom ongeloofwaardig zijn. Daarnaast heeft eiser met zijn verklaringen geen blijk gegeven van een wezenlijke verdieping van zijn gestelde christelijke geloof sinds zijn eerste aanvraag. Dit is bevestigd door de rechtbanken in de uitspraken van 16 juni 2021 en 6 september 2021.
Ten aanzien van de kennis van eiser over het christendom (element 2) stelt verweerder zich op het standpunt dat uit zijn verklaringen blijkt dat hij beschikt over kennis van de inhoud van de Bijbel en deze kennis verder uitbreidt. Eiser heeft echter geen inzicht verschaft in zijn motivatie om zich bij de Christelijke kerk aan te sluiten en heeft niet verklaard wat de
opgedane kennis van het geloof voor hem persoonlijk betekent. Uit de verklaringen van [A] , [B] en [C] blijkt dat zij overtuigd zijn van het diepe geloof van eiser, maar niet blijkt op welke waarnemingen zij dit baseren. Uit de citaten van de Bijbelstudieleiders blijkt dat eiser feitelijk actief en langdurig Bijbelstudies heeft gevolgd, veel kennis heeft van de Bijbel en zijn gebeden blijk geven van zijn persoonlijk geloof, maar deze verklaringen zijn onvoldoende om de verklaringen van eiser op het gebied van zijn kennis te ondersteunen. De tekortschietende verklaringen van eiser op het gebied van zijn proces en motivatie worden met de verklaringen van derden over zijn kennis van het geloof dan ook niet gecompenseerd.
Ten aanzien van de activiteiten waar eiser in het kader van zijn geloofsuitoefening aan deelneemt en de effecten van verandering (element 3), stelt verweerder zich op het standpunt dat de verklaringen van derden bevestigen dat eiser aan kerkelijke activiteiten deelneemt, Bijbelstudielessen volgt en dat hij anderen in contact brengt met het christelijke geloof. Van eiser mag echter worden verwacht dat hij met zijn eigen verklaringen inzichtelijk kan maken welke betekenis hij aan deze activiteiten geeft en hoe zijn diepgaande overtuiging in het nieuwe geloof hem tot deze activiteiten heeft aangezet. Daar is eiser niet in geslaagd. Alleen de deelname van eiser aan de activiteiten is niet van zodanige waarde dat het de tekortschietende verklaringen op de andere elementen kan compenseren. Daarbij komt dat eiser met zijn summiere verklaringen niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zijn persoonlijke groei voortkomt vanuit zijn religieuze overtuiging.
Tot slot acht verweerder het niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Iran vervolgd zal worden wegens zijn Christelijke activiteiten. De bekering van eiser wordt niet geloofwaardig geacht en daarom mag van eiser worden verwacht dat hij zich in Iran niet openlijk over het geloof zal uitlaten of pretendeert te evangeliseren. Daarnaast blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht van Iran van februari 2021 dat terugkerende asielzoekers doorgaans geen buitenproportionele problemen ondervinden bij terugkeer. Het komt voor rekening en risico van eiser dat hij niet bereid is een verklaring te ondertekenen dat zijn
bekering gelogen of verzonnen is. Ook wordt niet aangenomen dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zullen zijn van de activiteiten die eiser in Nederland heeft uitgevoerd, omdat zijn gedrag niet zodanig is dat hij opvalt bij de Iraanse autoriteiten.
9. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit geen recht doet aan de eerdere uitspraken van de rechtbanken van 16 juni 2021 en 6 september 2021. Verweerder miskent dat de rechtbanken hebben vastgesteld dat er geen aanleiding is om aan de verklaringen van derden te twijfelen. Daarbij heeft verweerder niet de vraag beantwoord waarom de verklaringen van derden over het tweede en derde element de ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren. Verweerder heeft daarom de geloofwaardigheidsbeoordeling niet aan de hand van de Afdelingsuitspraak van 12 mei 2021 beoordeeld. Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat zijn standpunt voornamelijk ziet op het feit dat uit de uitspraken van de rechtbanken volgt dat hetgeen inhoudelijk in de verklaringen van derden over eiser wordt gesteld, als juist moet worden aangenomen en als uitgangspunt voor verweerder dient te gelden.
10. De rechtbank stelt vast dat de rechtbanken in de eerdere uitspraken hebben geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de overgelegde verklaringen van derden en dat deze zien op de door derden waargenomen rol die eisers speelt in de kerk en de wijze waarop hij aan die rol uiting geeft. Eiser wordt niet in zijn standpunt gevolgd dat dit betekent dat verweerder de informatie over en beschrijvingen van eiser, zoals die blijken uit die verklaringen, als de objectieve waarheid moet aannemen en dit zonder verder beoordeling als uitgangspunt moet nemen in de door verweerder te maken afweging of het tweede en derde element de ontoereikende verklaringen ten aanzien van het eerste element kunnen compenseren. Dit volgt immers niet uit de context waarin de rechtbanken hun oordeel over de verklaringen van derden hebben gegeven. Het oordeel heeft immers betrekking op de vraag welke rol de verklaringen van derden kunnen spelen bij de beoordeling van het tweede en derde element. Het oordeel ziet niet op de vraag of hetgeen die derden verklaren
volledig en objectief juist is. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de eigen verklaringen van eiser ten aanzien van zijn kennis van het geloof en de activiteiten die hij verricht als uitgangspunt gelden en dat de overgelegde verklaringen van derden daaraan ondersteunend kunnen zijn. Vervolgens is het aan verweerder om te motiveren waarom de eigen verklaringen van eiser ten aanzien van het tweede en derde element, en de daar bijbehorende ondersteunende verklaringen van derden, wel of niet de ontoereikende verklaringen van eiser ten aanzien van het eerste element kunnen compenseren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit de afweging in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling op de juiste manier en conform de Afdelingsuitspraak van 12 mei 2021 toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
11. Ter zitting heeft eiser verder aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat uit de verklaringen van eiser onvoldoende blijkt wat zijn kennis over het christelijke geloof en de activiteiten die hij verricht, voor hem persoonlijk betekenen. Eiser is het daar niet mee eens. Hij vindt dat hij in zijn verklaringen niet alleen aangeeft dat hij feitelijke kennis heeft opgedaan en heeft deelgenomen heeft aan verschillende activiteiten, maar ook dat hij heeft aangegeven wat die kennis en die activiteiten voor hem betekenen en persoonlijk met hem hebben gedaan. Eiser heeft in zijn zienswijze verwezen naar de eerdere zienswijze van 11 mei 2021, waarin meerdere verklaringen van eiser uit het “gehoor opvolgende aanvraag” zijn opgenomen. Daaruit blijkt wel degelijk welke persoonlijke betekenis eiser aan de kennis van het christelijk geloof en de activiteiten geeft.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat aan de eigen verklaringen van eiser over zijn kennis van het geloof en de activiteiten die hij verricht, onvoldoende persoonlijke betekenis toekomt. De rechtbank acht daartoe allereerst van belang dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de door eiser aangehaalde verklaringen in de zienswijze en niet heeft gemotiveerd waarom deze verklaringen in het kader van de kennis van het geloof en de activiteiten die hij verricht, niet kunnen bijdragen aan de persoonlijk betekenis die eiser daaraan geeft. In de zienswijze is onder meer verwezen naar de volgende verklaringen van eiser (zie zienswijze 3 januari 2022, blz. 6, randnummer 6):
" Nadat ik de bijbel (Nieuwe testament, zie de C&A) had gelezen, ging ik het oude testament lezen…….
Nadat ik dit had gelezen heb ik geleerd dat ik dankbaar moest zijn……Mijn vader wil mijn handen gebruiken om anderen te gebruiken….
Ik uit mijn dankbaarheid. Ik toon berouw voor mijn zonden. Ik kan haren knippen, dus ik heb gratis de haren van mensen uit de opvang geknipt Ik tolk voor mensen die de taal niet spreken. ik ging ook in een bejaardentehuis helpen. Ik ging daar vrijwillig werken. Ik ging in de keuken groente klaarmaken en borden afwassen.”
“Vanuit mijn gedrag kun je dat zien. Ik zou graag elke dag mijn gebed doen. Ik wil elke dag het heilige boek lezen. Ik kan anderen vergeven. Dat kon ik vroeger niet doen. Onder andere toen mijn broer die pijn heeft veroorzaakt. Toen kon ik hem vergeven. Toen hij mij uit zijn
huis had gezet heb ik mezelf beloofd en gezegd dat ik nooit meer met hem zou praten. Ik had geen broer meer. Maar toen ik de bijbel ging lezen heb ik van mijn vader geleerd dat ik moest vergeven anders zou ik ook niet worden vergeven. Je moet leren om mensen die je slecht doen te vergeven. Niet alleen mensen die goed doen met je. lk heb geleerd
dat als iemand goede daden voor mij doet dat ik ook goede daden voor hem verricht. lk heb geleerd dat ik mijn dankbaarheid moet uiten en onvoorwaardelijk andere mensen moet helpen. Een vriend van mij die mij hier niet heeft geholpen, als ik nu dezelfde persoon was als vroeger had ik hem ook slechte dingen gedaan. Ik zou dan ook slecht terug gaan doen. Vroeger dacht ik alleen aan wraak."
13. Daarnaast heeft verweerder ook nog andere relevante verklaringen van eiser uit het “gehoor opvolgende aanvraag” onvoldoende kenbaar in zijn beoordeling betrokken. De rechtbank acht ten aanzien van het tweede element (kennis van het christelijk geloof) met name van belang dat eiser in zijn verklaringen persoonlijke voorbeelden heeft genoemd waaruit blijkt dat door zijn kennis van het geloof er in zijn leven sprake is geweest van (gedrags)veranderingen. Eiser heeft onder meer verklaard dat de Bijbel hem heeft geleerd om mensen die hem slecht doen, te vergeven. Als voorbeeld heeft eiser het verhaal over zijn broer beschreven die hem uit zijn huis had gezet (zie citaat hierboven). Ook heeft hij als voorbeeld het verhaal van zijn vriend van Ter Apel genoemd, die hem niet hielp toen hij het nodig had. Eiser heeft verklaard dat hij vroeger niet in staat was om hen te vergeven en vooral aan wraak dacht, maar dat hij heeft geleerd om te vergeven, waardoor hij nu een goede relatie met beiden heeft. Daarnaast heeft eiser verklaard dat de Bijbel voor hem als een soort gebruiksaanwijzing fungeert, waardoor hij leert om zuiver te leven en berouw te tonen voor zijn zonden. Als voorbeeld heeft eiser genoemd dat dit hem heeft geholpen om geen overspel te plegen met [D] . Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom uit deze verklaringen niet of onvoldoende blijkt welke persoonlijke betekenis eiser geeft aan zijn kennis van het geloof.
14. Ten aanzien van de activiteiten die eiser verricht heeft acht de rechtbank van belang dat hij in het “gehoor opvolgende aanvraag” heeft verklaard vrijwilligerswerk te doen, omdat God hem heeft geleerd van zijn medemens te houden en zonder enige voorwaarden een ander te helpen. Om die reden helpt eiser anderen zonder enige tegenprestatie terug te verwachten. Uit de verklaringen van eiser blijkt verder dat zijn wil om een ander te helpen, een belangrijke beweegreden vormt om te evangeliseren. Eiser heeft immers ook verklaard ervoor te willen zorgen dat mensen niet op het verkeerde pad belanden en benoemt dat “
vader zegt dat als je een blinde in een put ziet en niets doet, dan is dat een zonde”. Het standpunt van verweerder dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over zijn wens tot evangelisatie, omdat hij alleen naar de Bijbel verwijst en naar een ‘externe’ opdracht van God, acht de rechtbank daarom onvoldoende begrijpelijk.
15. De beroepsgrond slaagt. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen en de verklaringen van eiser zoals hierboven aangegeven, in zijn afwegingen omtrent de elementen 2 (kennis van het nieuwe geloof) en 3 (activiteiten en effect van verandering) betrekken.
16. Omdat het beroep op dit punt slaagt, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgrond van eiser die ziet op het feit dat eiser wegens zijn toegedichte bekering het risico loopt om vervolgd te worden in Iran. Verweerder zal daar, afhankelijk
van de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling, opnieuw een standpunt over in moeten nemen.
17. Het beroep is gegrond. De aanvraag van eiser is ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen reden om een bestuurlijke lus op grond van artikel 8:51a van de Awb toe te passen of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is om opnieuw een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te maken over de gestelde bekering van eiser. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak.
18. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank op het beroep heeft beslist. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank merkt de zaken aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).