ECLI:NL:RBDHA:2021:16446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
NL21.12709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag en inreisverbod na eerdere afwijzing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser, van Iraanse nationaliteit, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. Hij stelde dat hij in de negatieve belangstelling van de Iraanse overheid stond vanwege zijn politieke activiteiten en zijn bekering tot het christendom. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser en van derden over zijn activiteiten en kennis van het geloof niet konden compenseren voor de ontoereikende verklaringen over het proces van bekering. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken opnieuw op de aanvraag te beslissen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12709

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

ProcesverloopBij besluit van 29 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.12710, op 18 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Hosseini. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1988] .
2. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij in de negatieve belangstelling van de Iraanse overheid is komen te staan en Iran heeft verlaten vanwege zijn politieke activiteiten en eerdere activiteiten van zijn familie. In verband met zijn politieke activiteiten is eiser gedetineerd geweest en tijdens zijn detentie is hij bekeerd tot het christendoem. Eiser vreest door de bekering tot het christendom en zijn deelname aan huiskerken voor de Iraanse autoriteiten. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 29 maart 2018 afgewezen als kennelijk ongegrond. Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft het daartegen ingestelde beroep op 16 mei 2018 ongegrond verklaard. [1] Er is geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het besluit van 29 maart 2018 staat daarmee in rechte vast.
Onderhavige asielaanvraag en besluitvorming
3. Op 2 september 2019 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan deze opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd dat hij zich verder heeft verdiept in het christelijke geloof en dat de leden van zijn kerk overtuigd zijn van zijn bekering. Eiser heeft tijdens het ‘gehoor opvolgende aanvraag’ verklaard dat sprake is van geloofsgroei. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
  • Verklaring [naam] , [gemeenschap] van 24 juni 2019;
  • Verklaring [naam] , voorganger [gemeenschap] ongedateerd;
  • Verklaring [naam] , lid [gemeenschap] Rijwijk van 13 april 2019;
  • Verklaring [naam] , [gemeenschap] van 27 maart 2019;
  • Verklaring [naam] , bezoeker [gemeenschap] van 18 mei 2019;
  • Verklaring [naam] , [gemeenschap] van 8 maart 2019;
  • Verklaring [naam] , [gemeenschap] van 3 september 2020;
  • Verklaring [naam] , [gemeenschap] van 13 april 2021;
  • Verklaring [gemeenschap] van 19 september 2020;
  • Verklaring [naam] , [gemeenschap] van 7 september 2020;
  • Verklaring [naam] , vriend van eiser van 1 mei 2021.
4. Verweerder heeft de aanvraag op 12 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 29 maart 2018. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 12 mei 2021 en dat beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, op 16 juni 2021 gegrond verklaard. [2] De rechtbank heeft in de uitspraak over de motieven voor en het proces van bekering overwogen dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser geen blijk geven van een wezenlijke verdieping van zijn gestelde christelijke geloof sinds de vorige aanvraag, zodat zijn verklaringen niet zijn aan te merken als nieuwe elementen of bevindingen. Verweerder heeft echter niet kenbaar gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser en de verklaringen van derden over eisers activiteiten en de daarvoor vereiste kennis van en binding met het christendom, de ontoereikende verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering niet kunnen compenseren. Op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:977) had verweerder dat wel moeten doen. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de verklaringen over het activisme van eiser binnen de christelijke gemeenschap geen nieuwe bevindingen vormen die af kunnen doen aan het eerdere oordeel van verweerder. Daarom heeft de rechtbank het besluit van 12 mei 2021 vernietigd, en verweerder opgedragen opnieuw op de aanvraag te beslissen.
6. Verweerder heeft in het besluit van 29 juli 2021 opnieuw op de aanvraag beslist en de aanvraag wederom niet-ontvankelijk verklaard. Ook bij dit besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag en toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. In het besluit van 29 juli 2021 heeft verweerder de overgelegde verklaringen van derden besproken. Aan de hand daarvan is verweerder tot de conclusie gekomen dat de verklaringen van eiser zelf uitgebreider zijn dan de verklaringen van derden en dat op grond van de verklaringen van eiser al is geoordeeld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot een ander oordeel. Uit de verklaringen van derden blijkt ook niet hoe eiser concreet in de beleving van zijn geloof is gegroeid en er is niet aangegeven hoe eiser is veranderd door het geloof, anders dan dat sprake is van een algemene toename van zijn kennis. De verklaringen van derden bevatten geen wezenlijk nieuwe inzichten en wegen daarom niet op tegen de ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiser. Er is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die het gestelde christelijke geloof of de verdieping daarin aannemelijk hebben gemaakt, aldus verweerder.
Gronden beroep
7. Eiser voert aan dat uit de overgelegde verklaringen van mensen uit de directe omgeving van eiser blijkt dat hij een grondige kennis heeft van het christelijke geloof en dat duidelijk zichtbaar is dat hij een overtuigd en actief christen is. Ook op sociale media is de bekering van eiser zichtbaar. Volgens eiser heeft verweerder de geloofwaardigheid van de bekering niet beoordeeld aan de hand van de lijn die de ABRvS heeft uitgezet in de uitspraak van 12 mei 2021. Verweerder motiveert onvoldoende waarom de kennis die eiser heeft van het christelijke geloof en zijn ontplooide activiteiten niet compenseren dat de verklaringen van eiser over het proces van bekering en de motieven ontoereikend zijn. Verweerder plaatst de verklaringen, de activiteiten en de kennis van eiser ten onrechte in het kader van het proces van de bekering. Gelet op de rechtspraak van de ABRvS is dat onvoldoende. Verder heeft verweerder in het gehoor ten onrechte nagelaten kennisvragen over het christelijke geloof te stellen.
8. Eiser is verder van mening dat verweerder ten onrechte overweegt dat niet is gebleken van een oprechte bekering en groei in het christelijke geloof. Eiser verwijst in dit kader naar het rapport van Stichting Gave dat hij heeft overgelegd en stelt aan de hand hiervan dat eiser in zijn verklaringen een bewustwordingsproces heeft laten zien. Verder verwijst hij naar een ongedateerde verklaring van de [gemeenschap] , waarin een reactie wordt gegeven op het bestreden besluit. Verweerder heeft de bekering en groei in het geloof ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daarom is de asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en is ten onrechte een inreisverbod opgelegd, aldus eiser.
Beoordeling rechtbank
9. De rechtbank neemt bij zijn beoordeling de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 16 juni 2021 als uitgangspunt. In de eerste plaats is in die uitspraak vastgesteld dat de verklaringen van eiser geen blijk geven van een wezenlijke verdieping van zijn gestelde christelijke geloof sinds de vorige aanvraag, zodat zijn verklaringen niet zijn aan te merken als nieuwe elementen of bevindingen. In de tweede plaats is vastgesteld dat verweerder niet kenbaar heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser en de verklaringen van derden over eisers activiteiten en de daarvoor vereiste kennis van en binding met het christendom, de ontoereikende verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering niet kunnen compenseren en daarom geen nieuwe bevindingen vormen die af kunnen doen aan het eerdere oordeel van verweerder. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft daarbij van belang geacht dat er geen aanleiding is om aan de verklaringen van derden te twijfelen en dat deze verklaringen zien op de feitelijk waargenomen rol die eiser speelt in de kerk en de wijze waarop hij aan die rol uiting geeft. Verweerder had beter moeten motiveren waarom hij hieraan geen of zeer beperkt gewicht heeft toegekend.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er in het bestreden besluit niet in is geslaagd om deugdelijk te motiveren waarom de verklaringen van eiser en de verklaringen van derden over eisers activiteiten en de daarvoor vereiste kennis van en binding met het christendom de ontoereikende verklaringen over het proces van bekering en de motieven niet kunnen compenseren. Daartoe is het volgende van belang.
11. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit kort samengevat op het standpunt dat het zwaartepunt van de beoordeling ook na de nieuwe lijn van de ABRvS blijft te liggen bij de beoordeling van de motieven voor en het proces van bekering. De verklaringen van derden bieden volgens verweerder geen nieuwe inzichten, omdat de verklaringen die eiser (in zijn eerdere asielprocedure en bij de onderhavige aanvraag) zelf heeft afgelegd uitgebreider zijn. Verder blijkt uit de verklaringen niet hoe eiser concreet in de beleving van zijn geloof is gegroeid of hoe hij is veranderd door het geloof, anders dan dat sprake is van een algemene toename van zijn kennis.
12. Verweerder lijkt daarmee de verklaringen van derden vooral te plaatsen in het licht van de motieven voor en het proces van bekering en te beoordelen of deze verklaringen ten aanzien van dat element kunnen leiden tot een ander oordeel. Die indruk wekt verweerder ook door verschillende opmerkingen in het bestreden besluit, bijvoorbeeld de opmerking op pagina 5 van 13:
‘overwogen wordt dat uit deze getuigenis niet blijkt waardoor wordt gesteld dat sprake is van geloofsgroei bij betrokkene en hij probeert te leven naar zijn gestelde geloof. Ook wordt niet ingegaan op verdere diepgaande motieven van betrokkenen’en de opmerking op pagina 9 van 13
: ‘Gelijk aan de eerder overgelegde verklaringen blijkt uit de brief wel dat betrokkene met christenen omgaat, maar geeft de brief geen inzicht in de motieven van betrokken om zich met het christendom bezig te houden’. Met deze benadering komt verweerder niet tegemoet aan de uitspraak van 16 juni 2021. In die uitspraak is immers over de motieven voor en het proces van bekering al geoordeeld dat de verklaringen van eiser geen blijk geven van een wezenlijke verdieping van zijn gestelde christelijke geloof sinds de vorige aanvraag. Dat element staat niet meer ter discussie. Het geconstateerde motiveringsgebrek ziet op de andere twee elementen, namelijk de verklaringen over de kennis van het geloof en de activiteiten, en de vraag waarom die verklaringen de ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren.
13. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van derden en van eiser zelf inzicht bieden in de kennis van eiser over het geloof en zijn activiteiten binnen de geloofsgemeenschap. Bovendien blijkt uit rechtsoverweging 4.4 van de uitspraak van de ABRvS van 12 mei 2021 dat verweerder in die procedure heeft verklaard dat een verklaring van een derde vooral meerwaarde heeft als het gaat om eigen waarnemingen van een derde die nieuwe feitelijke informatie bevat, of een bevestiging is van feitelijke informatie die ook al door een vreemdeling zelf naar voren is gebracht. In eisers geval bevestigen de verklaringen van derden de verklaringen van eiser zelf over de kennis van het geloof en de activiteiten. Uit de verklaringen, waaruit ook wordt geciteerd in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 16 juni 2021, blijkt dat eiser structureel kerkdiensten bezoekt, een grondige kennis heeft van de Bijbel en actief deelneemt aan Bijbelstudies. Verweerder is in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op de feitelijke informatie over de kennis van het geloof en de activiteiten en heeft geen inzicht gegeven in de manier waarop hij deze informatie bij zijn beoordeling van de compensatiemogelijkheid heeft betrokken.
14. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit de uitspraak van de ABRvS van 12 mei 2021 volgt dat pas sprake kan zijn van compensatie als de vreemdeling een goede reden heeft waarom hij niet toereikend kon verklaren over de motieven voor- en het proces van bekering. Volgens verweerder heeft eiser geen goede reden voor zijn ontoereikende verklaringen, omdat hij uitbreid heeft kunnen verklaren en daar gelet op het advies van FMMU van 18 september 2017 ook toe in staat was. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt, omdat dit er op neerkomt dat niet beoordeeld hoeft te worden of compensatie in het geval van eiser mogelijk is. Dat standpunt doet geen recht aan de uitspraak van 16 juni 2021, waarin onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 12 mei 2021 uitdrukkelijk is geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser en de verklaringen van derden over eisers activiteiten en de daarvoor vereiste kennis van het christendom de ontoereikende verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering niet kunnen compenseren. Uit de uitspraak van de ABRvS van 12 mei 2021 volgt weliswaar dat verweerder zich (ook in die zaak) op het standpunt stelt dat een vreemdeling een goede reden moet hebben voor zijn ontoereikende verklaringen, maar niet dat de ABRvS verweerder ook heeft gevolgd in dit standpunt.
Conclusie
15. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser zelf en van derden ten aanzien van de elementen kennis van het geloof en activiteiten geen nieuwe bevindingen vormen die kunnen afdoen aan het eerdere oordeel van verweerder. Het beroep is daarom gegrond. Verweerder dient opnieuw, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak, te beslissen op de aanvraag van eiser van 2 september 2019.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr.A.M. Slierendrecht, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
En zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL18.6732
2.Zaaknummer NL21.7532