ECLI:NL:RBDHA:2022:1352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 42
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing van vrijstelling op grond van de Leerplichtwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Westland. De eiser had een aanvraag ingediend voor een vrijstelling van de verplichting om zijn dochter en zoon in te schrijven op een school, welke aanvraag op 16 april 2020 door verweerder werd afgewezen. Het bestreden besluit, dat het bezwaar van de eiser ongegrond verklaarde, volgde op 23 november 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrijstelling op grond van de Leerplichtwet geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor is het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 397,50, en is verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 181,- aan de eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. De rechtbank heeft de relevante rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangehaald ter ondersteuning van haar oordeel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/42

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te ' [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: drs. P.J. van Zuidam),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Boers).

Procesverloop

Bij besluiten van 16 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat zijn aanvraag, voor een vrijstelling van de verplichting om te zorgen dat zijn dochter [dochter] en zijn zoon [zoon] vanaf het schooljaar 2021 als leerling van een school/instelling staat ingeschreven, wordt afgewezen.
Bij besluit van 23 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben ermee ingestemd dat een zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. In het verweerschrift stelt verweerder dat het vaste rechtspraak [1] is dat de vrijstelling op grond de Leerplichtwet geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht en dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is c.q. alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2. De rechtbank onderschrijft dit standpunt en zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien.
3. Er is aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 397,50 (0,5 punt, met een waarde per punt van € 759,‑ en wegingsfactor 1) Gekozen is voor 0,5 punt omdat de gemachtigde van eiser nadat het beroepschrift was ingediend vanaf november 2021 bij de zaak is betrokken en geen nadere producties heeft ingediend).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • voorziet zelf in de zaak en verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 397,50;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 februari 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AV1825) en 18 maart 2009 (ECLI:ML:RVS:2009:BH6321).