ECLI:NL:RBDHA:2022:13497
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 13 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 24 augustus 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 29 juni 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft desondanks aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft in dat opzicht. Daarnaast heeft de rechtbank de vraag behandeld of eiser kan opkomen tegen de vaststelling van verweerder dat er geen bestuurlijke dwangsommen aan hem verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van bepaalde artikelen van de Awb op besluiten over asielaanvragen uit. Eiser betoogt dat deze wet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht, maar de rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die heeft geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het Unierecht.
De rechtbank concludeert dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij aanspraak kan maken op bestuurlijke dwangsommen en dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50, omdat eiser het recht had om beroep in te stellen wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.