Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- verklaart het bezwaar ongegrond.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Turkse zelfstandige stukadoor. De verzoeker had op 5 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning om als zelfstandige te kunnen werken. Deze aanvraag werd op 1 februari 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarbij het besluit ook als terugkeerbesluit gold. De verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 mei 2022 was de verzoeker aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf had en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat zijn activiteiten een wezenlijk Nederlands belang dienden. De verzoeker had onvoldoende stukken ingediend ter onderbouwing van zijn aanvraag, wat leidde tot de conclusie dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter benadrukte dat de verzoeker niet onzorgvuldig was behandeld door de verweerder, die geen extra termijn had gegeven voor het indienen van aanvullende stukken. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het bezwaar ongegrond, met de overweging dat het bestreden besluit op goede gronden was genomen.
De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 juni 2022, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De voorzieningenrechter concludeerde dat de ingediende stukken niet voldoende waren om aan de documentatievereisten te voldoen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.