In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een staatloze Palestijnse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) verzocht om bemiddeling voor haar vertrek uit Nederland. Op 23 april 2021 heeft de Staatssecretaris eiseres geïnformeerd dat de bemiddeling door de DT&V werd beëindigd, omdat zij onvoldoende meewerkte aan haar vertrek. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de Staatssecretaris op 30 december 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze niet-ontvankelijk verklaring. De rechtbank heeft op 16 november 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de bemiddeling door de DT&V geen publiekrechtelijke rechtshandeling is en dat er een adequate rechtsgang openstaat voor eiseres, namelijk het indienen van een aanvraag voor een buitenschuldvergunning. De rechtbank concludeerde dat het doorlopen van deze procedure niet onevenredig bezwarend is voor eiseres, ondanks haar bezwaren over de kosten en de mogelijkheid om met haar kinderen terug te keren.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.