ECLI:NL:RBDHA:2022:13473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
NL22.1318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bemiddeling door DT&V en de rechtsgang tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een staatloze Palestijnse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) verzocht om bemiddeling voor haar vertrek uit Nederland. Op 23 april 2021 heeft de Staatssecretaris eiseres geïnformeerd dat de bemiddeling door de DT&V werd beëindigd, omdat zij onvoldoende meewerkte aan haar vertrek. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de Staatssecretaris op 30 december 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze niet-ontvankelijk verklaring. De rechtbank heeft op 16 november 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de bemiddeling door de DT&V geen publiekrechtelijke rechtshandeling is en dat er een adequate rechtsgang openstaat voor eiseres, namelijk het indienen van een aanvraag voor een buitenschuldvergunning. De rechtbank concludeerde dat het doorlopen van deze procedure niet onevenredig bezwarend is voor eiseres, ondanks haar bezwaren over de kosten en de mogelijkheid om met haar kinderen terug te keren.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1318

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij brief van 23 april 2021 heeft verweerder eiseres te kennen gegeven dat hij de bemiddeling door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) beëindigt.
Bij besluit van 30 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. A. Simicevic namens haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Omdat het onderzoek ter zitting is gesloten, slaat de rechtbank geen acht op de stukken die nadien door eiseres ongevraagd aan het digitale dossier van deze zaak zijn toegevoegd.

Overwegingen

Inleiding
1.
Bemiddelingsverzoek
Eiseres is geboren op [geboortedatum]. Zij is staatloos en van Palestijnse komaf. Op 21 maart 2020 heeft zij de DT&V verzocht te bemiddelen om haar vertrek uit Nederland mogelijk te maken.
2.1.
Brief van 23 april 2021
Als reden voor het beëindigen van de bemiddeling vermeldt verweerder in de brief van 23 april 2021 dat eiseres onvoldoende meewerkt aan haar vertrek.
2.2.
Bestreden besluit
Verweerder heeft het bezwaar tegen de brief van 23 april 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat de beëindiging geen publiekrechtelijke rechtshandeling is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beëindiging is ook geen feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat daartegen een adequate bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat; eiseres kan de beëindiging aanvechten in een procedure tegen een eventuele afwijzing van een aanvraag om een buitenschuldvergunning. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder onder meer naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) van 11 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3454.
Beoordeling
3. Eiseres betwist het hiervoor bedoelde standpunt van verweerder en voert aan dat een buitenschuldvergunning alleen kan worden verkregen na een positief advies van de DT&V. Nu de DT&V de bemiddeling heeft beëindigd, is een aanvraag om een buitenschuld-vergunning bij voorbaat kansloos. Daarbij komt dat de bemiddeling volgens eiseres op onjuiste gronden is beëindigd; zij heeft namelijk wel meegewerkt aan haar presentatie bij de Egyptische ambassade. De Egyptische consul heeft tegen haar gezegd dat zij (alleen) kan terugkeren, maar haar twee minderjarige zoons niet. Van haar kan niet worden verwacht dat zij als moeder daarin meegaat. Het aansturen op het indienen van een op voorhand kansloze aanvraag, waarvoor enorme leges verschuldigd is, getuigt van excessief formalisme en is in strijd met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus eiseres.
3.1.
Artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalt dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden kan worden verleend aan vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken.
Paragraaf B8/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) vermeldt de voorwaarden waaronder verweerder een buitenschuldvergunning verleent. Voor zover hier van belang luidt dit beleid als volgt:
“De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef onder a, Vb, ambtshalve of op aanvraag, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een vreemdeling die zonder resultaat heeft geprobeerd uit Nederland te vertrekken. Dit blijkt uit een ambtsbericht met positief zwaarwegend advies van de DT&V waarin wordt vermeld dat sprake is van een buitenschuldsituatie. (…)”
3.2.
Staat tegen de beëindiging van de bemiddeling een adequate rechtsgang open?
Uit de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 11 oktober 2019 volgt dat de beëindiging van de bemiddeling geen besluit is en ook geen feitelijke handeling waartegen beroep openstaat omdat daartegen een andere adequate rechtsgang openstaat, namelijk het aanvechten van de beëindiging van de bemiddeling door de DT&V in een procedure tegen een eventuele afwijzing van een aanvraag om een buitenschuldvergunning.
De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen. Eiseres merkt weliswaar terecht op dat die aanvraag zal worden afgewezen als een positief zwaarwegend advies van de DT&V ontbreekt, maar dat laat onverlet dat het doorlopen van een dergelijke procedure niettemin een adequate rechtsgang is. De enkele stelling van eiseres dat die opvatting in strijd is met het EVRM, biedt geen grond voor een ander oordeel. Ter zitting heeft zij opgemerkt met haar verwijzing naar het EVRM te doelen op een deugdelijke rechtsgang en het gelijkheidsbeginsel, maar zonder dat nader toe te lichten.
3.3.
Is het doorlopen van de adequate rechtsgang voor eiseres onevenredig bezwarend?
Dat het doorlopen van een procedure tegen een eventuele afwijzing van een aanvraag om een buitenschuldvergunning in het geval van eiseres onevenredig bezwarend is, is de rechtbank niet gebleken. Eiseres heeft haar stelling dat het bedrag aan leges voor het indienen van een aanvraag om een buitenschuldvergunning ‘enorm hoog’ is namelijk niet onderbouwd met (financiële) gegevens. Het voorgaande wordt niet anders door het betoog van eiseres dat de DT&V de bemiddeling op onjuiste gronden heeft beëindigd, omdat het in de onderhavige beroepsprocedure alleen maar kan gaan om de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, wat naar het oordeel van de rechtbank dus het geval is. Voor een oordeel over de rechtmatigheid van de beëindiging van de bemiddeling is eiseres aangewezen op de hiervoor bedoelde adequate rechtsgang. Overigens heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat het niet de bedoeling is dat eiseres zonder haar kinderen zal terugkeren en dat het haar vrij staat om een nieuw bemiddelingsverzoek in te dienen bij de DT&V.
3.4.
Nu de beëindiging van de bemiddeling geen besluit is en ook geen daarmee gelijk te stellen feitelijke handeling, heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar bij het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.