ECLI:NL:RBDHA:2022:13464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
NL22.20556
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Griekse statushouder en niet-ontvankelijkheid door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt de asielaanvraag van een Griekse statushouder beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de eiser in Griekenland internationale bescherming geniet. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft aangetoond dat de beslistermijn van de asielaanvraag niet verlengd had moeten worden, en dat de voorwaarden voor niet-ontvankelijkheid niet zijn nageleefd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens worden de proceskosten van de eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20556

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van der Steen).

ProcesverloopIn het besluit van 10 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op 27 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 2] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1994.
1.1
Eiser stelt dat hij op 22 februari 2016 Griekenland is ingereisd. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 18 april 2017 een asielaanvraag heeft ingediend in Griekenland en dat hij sinds 11 februari 2019 internationale bescherming geniet. Eiser heeft daarnaast ook een Griekse verblijfsvergunning overgelegd, welke geldig was van 11 februari 2019 tot en met 12 februari 2022. Eiser heeft ook een Grieks (vluchtelingen)paspoort overgelegd, afgegeven op 8 juni 2019 en geldig tot 7 juni 2024. Eiser heeft Griekenland tweemaal verlaten en heeft die keren in Oostenrijk en Duitsland asiel aangevraagd, maar is beide keren teruggekeerd naar Griekenland.
1.2
Eiser heeft eerst op 26 augustus 2021 een asielaanvraag in Nederland ingediend, maar deze op 10 april 2022 ingetrokken voordat daar een beslissing op was genomen. Eiser heeft op 4 mei 2022 opnieuw een aanvraag ingediend.
1.3
Eiser stelt Griekenland te hebben verlaten omdat hij zich als christen niet meer veilig voelde en hij enkele keren was belaagd door Afghaanse moslims wegens zijn bekering. De Griekse autoriteiten konden eiser niet helpen omdat ze onvoldoende bewijs hadden. Eiser geeft voorts aan dat het voor hem lastig zal zijn werk en onderdak te vinden nu hij al meer dan een jaar weg is uit Griekenland.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw [2] omdat eiser in een andere lidstaat van de Europese Unie, Griekenland, internationale bescherming heeft. Daarbij betrekt verweerder het volgende.
2.1
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt er vanuit gegaan dat de lidstaten van de EU hun internationale verplichtingen naleven en eiser dus in Griekenland aanspraak kan maken op de rechten die voortvloeien uit de aan hem verleende asielstatus. Uit het verlenen van een status blijkt ook reeds de intentie van de autoriteiten van Griekenland om eiser te beschermen. Eiser geeft geen concrete aanwijzingen of aanknopingspunten om aan te nemen dat de internationale beschermingsstatus is ingetrokken of beëindigd. Uit de persoonlijke verklaringen van eiser blijkt evenmin dat hij getracht heeft om zijn vergunning te verlengen, noch dat het verlengen van zijn verblijfsvergunning niet mogelijk zou zijn. Tevens blijkt uit de verklaringen van eiser dat de Griekse autoriteiten, middels de aanwezige hulporganisaties in het land, genegen zijn om betrokkene te helpen wanneer het gaat om bureaucratische zaken. Daarnaast is eiser in het bezit van een geldig paspoort.
2.2
Niet is gebleken dat eiser bij terugkeer naar Griekenland belandt in een situatie van verregaande materiele deprivatie. Eiser is eerder niet in zo’n situatie terechtgekomen en eiser is in bezit van alle bureaucratisch benodigde gegevens en documenten. Daarnaast heeft eiser verklaard in Griekenland een sociaal netwerk te hebben. Uit de verklaringen van eiser blijkt tevens dat eiser twee keer eerder bij terugkeer werk en woning heeft kunnen vinden.
2.3
In het geval van dreigende of zich voordoende problemen in Griekenland, kan eiser dus de bescherming inroepen van de (hogere) autoriteiten van Griekenland, dan wel van de geëigende instanties. Niet gebleken is dat de Griekse autoriteiten eiser niet zouden willen helpen. Uit eisers verklaringen blijkt dat zij welwillend waren hem te helpen maar dat niet konden bij een incident wegens gebrek aan bewijsvoering.
Bespreking van het beroep
Beslistermijn
3.1
Eiser voert aan dat het nadere onderzoek dat verweerder op grond van de twee uitspraken van de Afdeling van 28 juli 2021 [3] gehouden is te verrichten naar de situatie van houders van een asielstatus in Griekenland, nog niet is afgerond. Gelet daarop en op de naar aanleiding van die uitspraken door verweerder gemaakte beleidsregels zoals beschreven in paragrafen 3.1 en 3.2 van IB 2022/84 [4] had verweerder nog niet mogen beslissen op eisers onderhavige asielaanvraag.
3.2
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
3.3
In de Afdelingsuitspraak van 28 juli 2021, met het ECLI-nummer dat eindigt op 1627, heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:

6.3 Uit de door partijen aangehaalde stukken blijkt verder dat statushouders die vanuit een andere lidstaat terugkeren naar Griekenland en die niet meer in het bezit zijn van hun verblijfsvergunning (ADET) - of deze nooit hebben ontvangen - maanden moeten wachten tot deze opnieuw afgegeven wordt; volgens Refugee Support Aegean wegens een 'substantial backlog of pending applications'. Zonder een ADET kunnen statushouders geen belastingnummer (AFM) en geen socialezekerheidsnummer (AMKA) bemachtigen. Dit bemoeilijkt vervolgens ook hun toegang tot huisvesting, sociale voorzieningen, zorg en de arbeidsmarkt. Zo hebben zij voor toegang tot publieke zorgvoorzieningen een AMKA-nummer nodig, en hebben zij zowel een AMKA- als een AFM-nummer nodig om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering die hun een bestaansminimum garandeert (KEA). Dat de bureaucratie en de wachttijden bij het verkrijgen van de benodigde documenten en nummers op zichzelf niet nieuw zijn, neemt naar het oordeel van de Afdeling niet weg dat deze het, in combinatie met de effecten van de wetswijziging van maart 2020, voor statushouders nog moeilijker maken om zelfstandig hun rechten te effectueren en om te voorzien in de meest fundamentele behoeften, zoals eten, onderdak en stromend water.
Conclusie7. Uit het vorenstaande komt het beeld naar voren dat de Griekse autoriteiten, ondersteund door verschillende ngo's, weliswaar niet onverschillig staan tegenover de situatie van statushouders, maar dat zij in de praktijk vaak niet kunnen voorkomen dat statushouders in een situatie terecht komen waarin zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, zoals wonen, eten en zich wassen. De staatssecretaris heeft daarom, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet deugdelijk gemotiveerd dat hij ten aanzien van Griekenland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan en dat de leefomstandigheden die statushouders bij terugkeer naar Griekenland te verduren krijgen niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid van het arrest Ibrahim bereiken.”
In de andere uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2021, met het ECLI-nummer eindigend op 1626, staan soortelijke overwegingen.
3.4 Naar aanleiding van de voormelde uitspraken van de Afdeling heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Griekenland een feitenonderzoek uitgevoerd naar de situatie van statushouders in Griekenland. Het verslag van dat onderzoek is op 24 juni 2022 gepubliceerd. Naar aanleiding van voormelde uitspraken en voormeld feitenonderzoek heeft verweerder een zogenoemd informatiebericht (IB) uitgebracht. Dat is het IB met het nummer 2022/84 en de titel “Griekse statushouders”. In dat IB staat dat de daarin vermelde werkwijze een tijdelijke werkwijze is in afwachting van nadere bestudering van (de gevolgen van) van voormeld feitenonderzoek. Vervolgens staat in het IB onder het kopje “3. Hoe te handelen” het volgende:

“3.1 Verlengen beslistermijn.

Naar aanleiding van de eerder genoemde uitspraken van de Afdeling van 28 juli 2021 dient de situatie van statushouders in Griekenland nader te worden onderzocht en beoordeeld. Dit onderzoek is verricht, maar de beoordeling is nog niet afgerond. De werkwijze uit IB 2022/9 omtrent het verlengen van de beslistermijn dient voortgezet te worden. Dit betekent dat indien er in de vijfde maand na het indienen van de asielaanvraag nog geen duidelijkheid is over de inhoudelijke gevolgen van de uitspraken van de Afdeling, de beslistermijn door de beslismedewerker van A&B met negen maanden wordt verlengd. Dit gebeurt op grond van artikel 42, lid 4, onder a, Vw.

3.2
Inhoudelijke behandeling wanneer de beslistermijn is verlopen.
Een inhoudelijke beoordeling volgt voor:
• Alle zaken van (meerderjarige en minderjarige) Griekse statushouders waarvan de beslistermijn van de asielaanvraag is verlopen, al dan niet na de verlenging met 9 maanden;
• Alle zaken van (meerderjarige en minderjarige) Griekse statushouders waarvan de beslistermijn verloopt zolang deze tijdelijke werkwijze geldt.”
3.5
De rechtbank stelt vast dat eiser op 4 mei 2022 een asielaanvraag heeft ingediend en er in de vijfde maand na de aanvraag nog geen duidelijkheid was omtrent de inhoudelijke gevolgen van de uitspraken van de Afdeling van 28 juli 2021. Er is nadien wel feitenonderzoek verricht naar de situatie van Griekse statushouders, maar zoals uit het IB 2022/84 blijkt worden de gevolgen van dat verslag door verweerder nog bestudeerd. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij vervolgens niet overeenkomstig hetgeen bepaald is in paragraaf 3.1 van IB 2022/84 gewacht heeft met het beslissen op eisers asielaanvraag van 4 mei 2022 dan wel de beslistermijn daarop niet met negen maanden heeft verlengd alvorens op eisers asielaanvraag te beslissen. Immers, ook in de vijfde maand na eisers asielaanvraag van 4 mei 2022 (oktober 2022) bestond er nog geen duidelijkheid over de inhoudelijke gevolgen van de uitspraak van de Afdeling. Zonder nadere motivering moet de conclusie zijn dat de handelwijze van verweerder om op 10 oktober 2022 al op eisers asielaanvraag van 4 mei 2022 te beslissen in strijd is met het bepaalde in IB 2022/84. Daaraan kan het bepaalde onder 3.4 van dat IB, waarnaar verweerder ter zitting heeft verwezen, niet afdoen. Immers, zo begrijpt de rechtbank uit de tekst van die paragraaf uit het IB, ziet die paragraaf op de werkwijze voorafgaande aan een besluit op een asielaanvraag van een Griekse statushouder en niet op de beslistermijn zelf. Voor alle asielzaken van Griekse statushouders geldt, zoals in paragraaf 3.4 beschreven, dat er eerst een aanmeldgehoor plaatsvindt en dat er daarna aan de in paragraaf 3.4 vermelde cumulatieve voorwaarden moet worden getoetst om asielaanvragen van Griekse statushouder niet ontvankelijk te verklaren.
Niet-ontvankelijkheid
4.1
Verder voert eiser over verweerders inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag terecht aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in zijn geval aan alle in paragraaf 3.4 vermelde voorwaarden voor niet-ontvankelijkverklaring is voldaan. Dat oordeel licht de rechtbank als volgt toe.
4.2
In paragraaf 3.4 van IB 2022/84 is, voor zover hier van belang, opgenomen dat:

Het is mogelijk asielaanvragen van Griekse statushouders als niet-ontvankelijk af te doen wanneer uit het aanmeldgehoor duidelijk blijkt dat de vreemdeling in het bezit is van:
• zijn verblijfsvergunning (de ADET);
• het belastingnummer;
• het socialezekerheidsnummer
én in Griekenland onderdak en voorzieningen had én die opnieuw kan verkrijgen. In dit geval kan worden gemotiveerd dat de vreemdeling in bezit is van alle noodzakelijkheden om zijn leven in Griekenland op te bouwen.”
4.3
De rechtbank merkt allereerst op dat niet duidelijk is gebleken dat eiser in bezit is van een geldige verblijfsvergunning. De door eiser overgelegde verblijfsvergunning was geldig tot en met 12 februari 2022, en niet is duidelijk gebleken dat deze is verlengd en dat eiser nog steeds in het bezit is hiervan. Wel is duidelijk gebleken dat eiser in het bezit is van een belastingnummer en een socialezekerheidsnummer.
4.4.
Echter, het moet volgens het IB 2022/84 ook duidelijk blijken uit het aanmeldgehoor dat eiser in Griekenland onderdak en voorzieningen had en deze opnieuw kan verkrijgen. Eiser heeft inderdaad verklaard dat hij eerder onderdak en voorzieningen heeft gehad, maar deze waren niet van overheidswege verstrekt nadat hem een status was toegekend. Eiser heeft deze via via kunnen verkrijgen. Eiser heeft in dit kader juist verklaard dat hij na zijn statusverlening geen hulp meer kreeg van de overheid en die ook niet zal kunnen krijgen. [5] Eiser heeft ook expliciet verklaard dat hij bij terugkeer naar Griekenland geen hulp zou krijgen van de autoriteiten bij het vinden van een woning en op straat zou moeten slapen. Uit eisers verklaringen blijkt derhalve niet duidelijk dat eiser eerder gemakkelijk aan onderdak en voorzieningen was gekomen en ook niet dat eiser deze opnieuw zou kunnen verkrijgen.
4.5
Om die redenen heeft verweerder ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. De beroepsgronden slagen. De overige beroepsgronden behoeven om die reden geen bespreking meer.
Conclusie
6. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat hij heeft gehandeld overeenkomstig de werkwijze in IB 2022/84 en ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr.A. Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL22.20557.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2021:1627 en ECLI:NL:RVS:2021:1626.
4.Informatiebericht 2022/84 Griekse statushouders.
5.Gehoor bescherming EU van 5 oktober 2022, pagina’s 6, 7 en 8.