ECLI:NL:RBDHA:2022:13457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
09/002637-22, 09/214708-21, 09/070312-21 (ttz. gev) en 09/306321-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht, verkrachting en mishandeling met veroordeling tot gevangenisstraf en TBS

Op 13 december 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige misdrijven, waaronder ontucht met een minderjarige, verkrachting en mishandeling van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1967, meerdere keren zijn ex-vriendin heeft mishandeld en haar heeft bedreigd. Daarnaast heeft hij ontuchtige handelingen gepleegd met zijn stiefdochter, die op het moment van de feiten 6 of 7 jaar oud was, en kinderporno vervaardigd en in bezit gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met de bijkomende maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade aan zowel de ex-vriendin als de stiefdochter. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd, waaronder moord, en was eerder onderworpen aan TBS, wat de rechtbank heeft doen besluiten tot een strenge straf en maatregel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/002637-22, 09/214708-21, 09/070312-21 (ttz. gev) en 09/306321-19 (tul)
Datum uitspraak: 13 december 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1967 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan 1.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 november 2021, 4 april 2022, 29 juni 2022, 21 september 2022 en 29 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. N.M. Fakiri naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
dagvaarding met parketnummer 09/070312-21 (hierna: dagvaarding I)
hij op of omstreeks 12 maart 2021 te 's-Gravenhage zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door een bezem tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te gooien en/of door die [slachtoffer 1] bij haar keel vast te pakken en daarbij de woorden: "ik maak je dood.", althans woorden van gelijke dreigende aard toe te voegen;
dagvaarding met parketnummer 09/214708-21 (hierna: dagvaarding II)
1.
hij op of omstreeks 10 augustus 2021 te 's-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar:
- meermaals met kracht te duwen en/of
- aan haar kleding mee te sleuren/trekken en/of
- meermaals te slaan (met gebalde vuist) en/of
- meermaals met haar hoofd tegen de muur de bonken;
2.
hij op of omstreeks 10 augustus 2021 te 's-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die
[slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik snijd je keel door", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
dagvaarding met parketnummer 09/002637-22 (hierna: dagvaarding III)
1.
hij op of omstreeks 3 januari 2022 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar meermalen, althans eenmaal:
- op haar hand te slaan en/of
- op haar oor en/of hoofd te slaan/stompen en/of
- met een riem op haar lichaam te slaan;
2.
hij op of omstreeks 3 januari 2022 te 's-Gravenhage, een ander, te weten [slachtoffer 1] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het uittrekken van haar kleding, door een riem aan haar te tonen en/of (vervolgens) haar meermalen met die riem te slaan en/of tegen haar te zeggen dat hij haar met de riem zou slaan, als zij haar kleding niet zou uittrekken en/of in de badkamer zou zitten;
3.
hij op of omstreeks 3 januari 2022 te ’s-Gravenhage door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door:
- tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen/zeggen "als je niets zegt laat ik je echt zien wie
ik ben, ik maak je invalide, ik maak je dood, ik ga dood achterlaten, ik neem je
kinderen meer, niemand gaat je helpen", althans woorden van gelijke dreigende
aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen/zeggen dat hij haar zoon van 7 zou laten zien
wat mama voor werk doet en wat zij doet voor haar geld, althans woorden van
gelijke aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen/zeggen dat zij haar kleding uit moet doen en/of
- die [slachtoffer 1] (op haar hand(en) te slaan met een plankdrager, althans enig
voorwerp en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist op haar hoofd,
althans haar lichaam te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een riem tegen haar knie/been,
althans haar lichaam te slaan en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen/zeggen dat zij op handen en knieën moest gaan
zitten zodat zij kon zien hoe een hoer geneukt wordt, althans woorden van gelijke
aard en/of strekking,
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het meermalen, althans eenmaal brengen en/of houden en/of heen en
weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] ;
4.
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2017 tot 3 januari 2022 te 's-Gravenhage
en/of Delft, althans in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012, althans met een tot op heden onbekend gebleven meisje, die/dat toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] /dat meisje, te weten het brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 2] /dat meisje;
5.
hij in of omstreeks de periode van 9 april 2017 tot 3 januari 2022 te 's-Gravenhage en/of Delft, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal telkens een of meerdere afbeeldingen, te weten foto's
- en/of een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen, te weten een mobiele
telefoon van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar
nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, heeft vervaardigd en/of verworven en/in bezit gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met de/een penis oraal, penetreren van het lichaam van [slachtoffer 2] ,
geboren op [geboortedatum 2] 2012, althans een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog
niet had bereikt en/of het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door [slachtoffer 2] , althans een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze [slachtoffer 2] /persoon poseert in een erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij haar leeftijd past (waarna) door het camerastandpunt, de (onnatuurlijke) pose nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten en/of billen in beeld gebracht worden (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling (proces-verbaalnummer [proces-verbaal nummer 1] ).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
Met betrekking tot het bij dagvaarding I ten laste gelegde heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van de mishandeling en tot partiële vrijspraak van het zeggen van de woorden “ik maak je dood” of woorden van gelijke dreigende aard.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het bij dagvaarding II ten laste gelegde gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 1. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak.
Ten aanzien van het bij dagvaarding III ten laste gelegde, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat alle feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte van het bij dagvaarding I ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder dagvaarding II ten laste gelegde heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit voor feit 1. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2.
De raadsman van de verdachte heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding III ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1, 2 en 3. Daarnaast heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit voor het onder 4 en 5 ten laste gelegde.
Op specifieke standpunten wordt – voor zover relevant – hierna nader ingegaan.
3.3.
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank met betrekking tot het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van dagvaarding I
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 1]
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. In dit verband heeft de verdediging er op gewezen dat de verklaringen van aangeefster onderling tegenstrijdig zijn en in strijd zijn met de overige bevindingen in het dossier.
De rechtbank is, anders dan de raadsman heeft betoogd, van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] . Haar verklaringen zijn gedetailleerd en consistent. Zowel in haar aangifte als in het verhoor bij de rechter-commissaris heeft zij over de gebeurtenissen op 12 maart 2021 verklaard dat de verdachte en zij ruzie hadden, dat de verdachte een bezem naar haar gooide en dat hij haar bij de keel greep en deze gedurende enige tijd heeft dichtgeknepen dan wel vastgehouden. Dat zij bij de rechter-commissaris voor het eerst heeft verklaard dat de bezem haar op haar hoofd geraakt heeft, maakt haar verklaring niet onbetrouwbaar. Haar verklaring over het vastgrijpen van haar nek door verdachte wordt ondersteund door het letsel in haar nek dat is beschreven door verbalisant [verbalisant 1] . De rechtbank zal de verklaringen van [slachtoffer 1] dan ook voor het bewijs gebruiken.
Alternatief scenario niet aannemelijk geworden
De verdachte heeft verklaard dat het bij [slachtoffer 1] aangetroffen letsel eerder die dag zou zijn ontstaan door SM-seks tussen de verdachte en [slachtoffer 1] . Deze lezing is niet aannemelijk geworden. Zoals al opgemerkt, past het letsel in haar nek bij de verklaring van [slachtoffer 1] . Daarbij blijkt uit de verklaring van de onderbuurvrouw van het slachtoffer dat zij [slachtoffer 1] en de verdachte tussen 17:00 uur en 17:30 uur ruzie heeft horen maken. Dit tijdsbestek komt overeen met het tijdstip van de mishandeling waarover [slachtoffer 1] heeft verklaard. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat het letsel eerder die dag al is ontstaan en verwerpt dit verweer.
Partiële vrijspraak
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte, door een bezem tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te gooien, letsel of pijn bij haar heeft veroorzaakt. Bovendien acht de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen dat de verdachte “ik maak je dood” zou hebben gezegd tijdens de mishandeling. De verdachte zal dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het hiervoor overwogene kan ten laste van de verdachte wettig en overtuigend worden bewezen dat hij [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar bij haar keel vast te pakken.
Ten aanzien van dagvaarding II, feit 1
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij door de verdachte is geduwd, dat zij bij haar kraag is gepakt, op de grond is gegooid en aan haar kraag terug de woning is ingesleurd en in de slaapkamer vervolgens door de verdachte met haar hoofd tegen de muur is gebonkt en de verdachte haar meerdere vuistslagen in haar gezicht heeft gegeven. De verklaring van [slachtoffer 1] dat de verdachte haar meermalen met haar hoofd tegen de muur heeft gebonkt en dat hij haar meerdere vuistslagen in haar gezicht heeft gegeven, vindt steun in het letsel waarover [slachtoffer 1] heeft verklaard, namelijk dat ze tijdens de aangifte nog bloed in haar mond had. Verder voelde verbalisant [verbalisant 2] meerdere bulten op het hoofd van [slachtoffer 1] en zag hij meerdere krassen op het lichaam van [slachtoffer 1] . Het beschreven letsel, te weten meerdere bulten op het hoofd, past niet bij de situatie zoals die door de verdachte is geschetst, te weten dat hij aan haar heeft getrokken en haar één duw heeft gegeven als gevolg waarvan ze is gevallen tegen de deur van de buren. Dat er sprake is geweest van meer dan alleen duwen en trekken wordt bovendien ondersteund door de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] . Zij hebben beschreven dat zij de verdachte na het incident hijgend en bezweet aantroffen, hetgeen meer past bij de handelingen van de verdachte zoals omschreven in de verklaring van [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte de handelingen heeft verricht waarover [slachtoffer 1] heeft verklaard en dat daardoor letsel is ontstaan. Dit levert een mishandeling op.
Ten aanzien van dagvaarding III, feiten 1, 2 en 3
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en getuigen
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] onbetrouwbaar zijn en niet kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat [slachtoffer 1] tegenstrijdig heeft verklaard. De rechtbank verwerpt dit verweer op de navolgende gronden. [slachtoffer 1] heeft over de specifieke geweldshandelingen en seksuele handelingen op 3 januari 2022 gedetailleerd en consistent verklaard. Dat zij met betrekking tot bepaalde details of de volgorde waarin de verschillende handelingen hebben plaatsgevonden, bij de rechter-commissaris anders heeft verklaard dan bij de politie, maakt haar verklaringen niet onbetrouwbaar. De rechtbank acht haar verklaringen temeer betrouwbaar nu deze worden ondersteund door het door verbalisant [verbalisant 5] waargenomen letsel bij [slachtoffer 1] .
Daarnaast ziet de rechtbank, anders dan door de raadsman betoogd, geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 1] . Het dossier bevat geen enkele aanwijzing om aan te nemen dat het anders zou zijn gegaan dan [getuige 1] heeft verklaard. Het feit dat [slachtoffer 1] op een foto die de politie van haar heeft gemaakt, geen verwarde haren en uitgelopen mascara had, sluit niet uit dat zij dat eerder die middag, toen [getuige 1] haar belde, wel had en dat zij toen ook huilde. Die foto maakt de verklaring van [getuige 1] daarom niet onbetrouwbaar. Uit het dossier (aangifte van [getuige 1] p. 91-92) blijkt bovendien dat de verdachte telefonisch contact heeft gezocht met [getuige 1] nadat de mishandeling had plaatsgevonden, terwijl daar voor verdachte geen enkele andere aanleiding voor lijkt te zijn geweest dan dat [getuige 1] van de mishandeling getuige is geweest.
Tot slot acht de rechtbank ook de verklaring van zoon [getuige 3] , opgeschreven door getuige [getuige 2] , betrouwbaar. De verklaring van [getuige 3] is in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal opgenomen. Blijkens dat proces-verbaal kwam hetgeen [getuige 2] had opgeschreven letterlijk overeen met wat [getuige 3] aan verbalisant [verbalisant 5] had verteld.
Concluderend ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [getuige 1] of [getuige 3] . De rechtbank zal deze verklaringen dan ook voor het bewijs gebruiken.
De rechtbank gaat er op basis van de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage I vanuit dat de verdachte de woorden heeft gezegd en de handelingen heeft verricht waarover [slachtoffer 1] heeft verklaard.
Overig bewijs
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 1] op belangrijke punten worden bevestigd door de verklaring van [getuige 3] en de verklaring van [getuige 1] . Uit de verklaring van [getuige 3] blijkt immers dat [slachtoffer 1] haar kleding uit moest doen van de verdachte en dat de verdachte haar de badkamer in duwde. [getuige 1] heeft verklaard dat hij, toen hij [slachtoffer 1] via facetime belde, haar halfnaakt in de badkamer zag zitten, zag dat haar haren helemaal door elkaar zaten, dat haar mascara was uitgelopen en dat zij huilde. Ook hoorde hij de stem van de verdachte op de achtergrond. De rechtbank ziet in de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 1] voldoende (steun)bewijs voor de verklaringen van [slachtoffer 1] .
Dwang ten aanzien van feit 3
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer 1] door zijn penis in haar mond te duwen. De vraag is vervolgens of kan worden bewezen dat het seksueel binnendringen onder dwang is gebeurd. Daarvoor is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat [slachtoffer 1] het seksueel binnendringen tegen haar wil heeft ondergaan als gevolg van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte meerdere geweldshandelingen en bedreigingen tegen haar heeft verricht voordat het seksueel binnendringen plaatsvond: hij heeft haar (met de dood) bedreigd, geschreeuwd dat zij haar kleding uit moest doen, haar op haar handen geslagen met een plankdrager en haar met gebalde vuist op haar hoofd geslagen. Tevens heeft hij haar op een dreigende manier een riem getoond en haar hiermee geslagen en geschreeuwd dat zij op handen en knieën moest gaan zitten, zodat zij kon zien hoe een hoer geneukt wordt. [slachtoffer 1] heeft meerdere malen aangegeven dat zij haar kleding niet uit wilde trekken. De verdachte heeft hieraan geen gehoor gegeven. Integendeel, hij heeft zijn penis een paar keer hard en diep in de mond van [slachtoffer 1] geduwd. Met dit handelen heeft de verdachte [slachtoffer 1] gedwongen tot het ondergaan van het met zijn penis seksueel binnendringen in haar mond.
Conclusie
Gelet op het hiervoor overwogene, kan op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding III onder feiten 1 (mishandeling), 2 (dwang) en 3 (verkrachting) ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van dagvaarding III, feiten 4 en 5
Uit de in bijlage I opgenomen bewijsmiddelen volgt ten eerste dat de verdachte zijn penis in de mond van [slachtoffer 2] heeft gebracht en dat hij [slachtoffer 2] aan zijn penis heeft laten likken, terwijl [slachtoffer 2] een leeftijd van 6 en/of 7 jaar had. De verdachte heeft dit feit ook bekend. Dit betekent dat de ontucht wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Bovendien volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte foto’s heeft gemaakt van de ontuchtige handelingen die hij met [slachtoffer 2] heeft gepleegd en foto’s met een onmiskenbaar seksuele strekking van [slachtoffer 2] toen zij (half)naakt was. Dit feit heeft de verdachte ook bekend. Dit brengt mee dat het vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno bewezen kan worden verklaard.
Met betrekking tot de aan de verdachte ten laste gelegde periode voor deze feiten is de rechtbank van oordeel dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de verdachte zich reeds vóór 1 januari 2019 schuldig heeft gemaakt aan ontucht met [slachtoffer 2] en het vervaardigen van kinderporno. [slachtoffer 1] heeft immers verklaard dat [slachtoffer 2] 6 of 7 jaar oud was op de foto’s, zodat deze niet eerder dan 1 januari 2019 zullen zijn gemaakt. De verdachte heeft verder ter terechtzitting verklaard dat de ontucht met [slachtoffer 2] en het maken van (naakt)foto’s van haar in ieder geval is gestopt vóór de geboorte van de baby op [geboortedatum 3] 2020. Het dossier bevat geen aanwijzingen op basis waarvan kan worden vastgesteld dat dit anders is.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de onder 4 (ontucht) en 5 (vervaardigen en in bezit hebben van kinderporno) ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen, met uitzondering van de periode voor 1 januari 2019 en de periode na 14 februari 2020.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding met parketnummer 09/070312-21 (hierna: dagvaarding I)
hij op 12 maart 2021 te 's-Gravenhage zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] bij haar keel vast te pakken;
dagvaarding met parketnummer 09/214708-21 (hierna: dagvaarding II)
1.
hij op 10 augustus 2021 te 's-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar:
- meermaals met kracht te duwen en
- aan haar kleding mee te sleuren/trekken en
- meermaals te slaan met gebalde vuist en
- meermaals met haar hoofd tegen de muur de bonken;
dagvaarding met parketnummer 09/002637-22 (hierna: dagvaarding III)
1.
hij op 3 januari 2022 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar meermalen:
- op haar hand te slaan en
- op haar oor en hoofd te slaan/stompen en
- met een riem op haar lichaam te slaan;
2.
hij op 3 januari 2022 te 's-Gravenhage [slachtoffer 1] door geweld en door bedreiging met geweld gericht tegen die
[slachtoffer 1]wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en te dulden, te weten het uittrekken van haar kleding, door een riem aan haar te tonen en
haarvervolgens meermalen met die riem te slaan en tegen haar te zeggen dat hij haar met de riem zou slaan, als zij haar kleding niet zou uittrekken en in de badkamer zou
gaanzitten;
3.
hij op 3 januari 2022 te ’s-Gravenhage door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door:
- tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen/zeggen "als je niets zegt laat ik je echt zien wie
ik ben, ik maak je invalide, ik maak je dood, ik ga
jedood achterlaten, ik neem je
kinderen mee, niemand gaat je helpen" en
- tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen/zeggen dat hij haar zoon van 7 zou laten zien
wat mama voor werk doet en wat zij doet voor haar geld en
- tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen/zeggen dat zij haar kleding uit moet doen en
- die [slachtoffer 1] op haar hand te slaan met een plankdrager en
- die [slachtoffer 1] meermalen met gebalde vuist op haar hoofd te slaan en
- die [slachtoffer 1] meermalen met een riem tegen haar knie/been te slaan en
- tegen die [slachtoffer 1] te schreeuwen/zeggen dat zij op handen en knieën moest gaan
zitten zodat zij kon zien hoe een hoer geneukt wordt, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het eenmaal brengen en houden en heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 1] ;
4.
hij in de periode van
1 januari 2019tot
14 februari 2020in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 2] ;
5.
hij in de periode van
1 januari 2019tot
14 februari 2020in Nederland, meermalen meerdere afbeeldingen, te weten foto's
- en een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen, te weten een mobiele telefoon, van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken, heeft vervaardigd en bezit
heeftgehad, welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met de penis oraal penetreren van het lichaam van [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012, en het geheel of gedeeltelijk naakt laten poseren van [slachtoffer 2] , waarbij deze [slachtoffer 2] poseert in een erotisch getinte houding op een wijze die niet bij haar leeftijd past waarna door het camerastandpunt, de onnatuurlijke pose nadrukkelijk het ontblote geslachtsdeel, de borsten en billen in beeld gebracht worden waarbij de afbeelding aldus telkens een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS of de TBS-maatregel) met een bevel tot verpleging van overheidswege aan de verdachte wordt opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaren, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om aan de verdachte op te leggen de TBS-maatregel met voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht, waarbij ook sprake was van het seksueel binnendringen van het lichaam, met [slachtoffer 2] , de toen 6 of 7 jaar oude dochter van zijn toenmalige partner. Bovendien heeft de verdachte kinderporno van [slachtoffer 2] vervaardigd en in zijn bezit gehad. De seksuele handelingen hebben meerdere malen plaatsgevonden; bij de verdachte thuis, bij de moeder van [slachtoffer 2] thuis en in de auto, steeds op momenten dat hij alleen met haar was. Hij liet haar voordat het misbruik plaatsvond eerst aan een potje ruiken, waardoor [slachtoffer 2] duizelig werd. Ook zei de verdachte tegen [slachtoffer 2] dat ze tegen niemand iets mocht zeggen over het misbruik. Als ze dit wel zou doen, dreigde hij om de moeder van [slachtoffer 2] iets aan te doen. Het is zeer kwalijk dat het misbruik plaatsvond door een persoon bij wie en in een omgeving waar het slachtoffer juist veilig had moeten zijn. De verdachte heeft met zijn handelen ernstig misbruik gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie die bestond tussen hem als stiefvader en de nog zeer jonge, kwetsbare en aan zijn zorg toevertrouwde [slachtoffer 2] . Ook heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 2] . Het is een feit van algemene bekendheid dat door seksueel misbruik de psychische gezondheid van het slachtoffer ernstig kan worden geschaad. Daarnaast doorkruist seksueel misbruik van jonge kinderen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling. Dit valt de verdachte zeer te verwijten. Dat de ontucht grote gevolgen heeft gehad voor [slachtoffer 2] , blijkt uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding. Zij heeft ten gevolge van het misbruik klachten die passen bij een posttraumatische stressstoornis. De verdachte heeft zich met zijn handelen kennelijk puur laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens, en heeft hierbij geen oog gehad voor de belangen van het slachtoffer. Dit soort delicten veroorzaakt bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, bijvoorbeeld bij ouders van jonge kinderen.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan dwang, verkrachting en meerdere mishandelingen van zijn inmiddels ex-partner [slachtoffer 1] . Dit heeft bij [slachtoffer 1] niet alleen pijn en letsel veroorzaakt, maar moet voor haar ook zeer angstig, bedreigend en vernederend zijn geweest. Ook voor haar geldt dat de verdachte een persoon was bij wie zij zich veilig zou moeten kunnen voelen en vond het handelen (deels) plaats in haar woning waar zij veilig had moeten zijn. Voorts zijn de kinderen van [slachtoffer 1] voor een deel getuige geweest van hetgeen hun moeder is aangedaan, hetgeen ook voor hen beangstigend zal zijn geweest. Feiten als de onderhavige roepen ook in de samenleving gevoelens van afschuw, onbegrip en geschoktheid op. Verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer had kunnen hebben. Dat het slachtoffer als gevolg van het handelen van de verdachte psychische schade heeft opgelopen, blijkt wel uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding. Zij heeft zich onder behandeling voor psychologische ondersteuning gesteld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 maart 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte zich reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, waaronder moord. Hiervoor is de verdachte veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf en aan hem is tevens TBS met dwangverpleging opgelegd. Het baart de rechtbank zorgen dat de verdachte, kort nadat de TBS-maatregel was beëindigd, de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd. Kennelijk hebben de eerdere langdurige gevangenisstraf en de TBS-maatregel hem hier niet van weerhouden, noch het contact dat hij een deel van die periode nog had met de reclassering.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport over de verdachte van psycholoog drs. J.J. van der Weelde van 30 maart 2022. Uit dat rapport volgt dat bij de verdachte aanwijzingen worden gevonden voor een psychische stoornis in de vorm van chronische traumatische encefalopathie (hierna: CTE). Kortgezegd betreft dit een aandoening aan de hersenen met als gevolg cognitieve achteruitgang, mogelijk als gevolg van de vele klappen op zijn hoofd die hij in het verleden als kickbokser heeft gehad. Voor wat betreft de ontucht lijkt er door deze hersenziekte hooguit sprake te zijn geweest van een licht verminderde mate van toerekening. Voor wat betreft de andere bewezenverklaarde feiten heeft psycholoog Van der Weelde zich ten aanzien van de toerekenbaarheid van advies onthouden, gelet op de ontkenning door de verdachte. Het recidiverisico op geweldsdelicten wordt door de psycholoog als matig ingeschat en het recidiverisico op een zedendelict als laag. De psycholoog adviseert om bij een (gedeeltelijke) voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde op te nemen dat het huidige reclasseringstoezicht wordt voortgezet, eventueel in de vorm van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Indicaties voor een TBS-maatregel worden op basis van het gevaarscriterium door de psycholoog niet gevonden. Uitsluitend in het geval van een strafoplegging van meer dan vier jaar en minder dan vijf jaar, zou kunnen worden overwogen om de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen, aldus psycholoog Van der Weelde.
Ook is over de verdachte een rapport opgemaakt door psychiater dr. B.A. Blansjaar, gedateerd 24 maart 2022. Blijkens dat rapport lijdt de verdachte aan een psychische stoornis met verstandelijke-, gedrags- en stemmingsproblemen, waarschijnlijk chronische traumatische encefalopathie. Psychiater Blansjaar adviseert om de bewezenverklaarde feiten in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen, aangezien zij deels zullen zijn voortgekomen uit impulsiviteit en affectieve, gedragsmatige en cognitieve instabiliteit als gevolg van de hersenziekte waar de verdachte waarschijnlijk aan lijdt. Psychiater Blansjaar schat het recidiverisico van pedoseksuele delicten in als laag en het recidiverisico van geweldsdelicten als matig verhoogd. Psychiater Blansjaar adviseert het recidiverisico te beperken door een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf met bijzondere voorwaarden van toezicht en begeleiding door de reclassering, waarbij overwogen kan worden een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen om voortzetting van dat toezicht en die begeleiding gedurende een langere periode mogelijk te maken, eventueel levenslang of tot institutionalisering in een zorginstelling. Een TBS-maatregel is volgens de psychiater niet noodzakelijk om het eventuele recidiverisico (verder) te verlagen, maar zou wel kunnen worden overwogen als het kader van bijzondere voorwaarden niet mogelijk zou zijn in geval van strafoplegging van meer dan 4 jaar detentie.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte die zijn opgemaakt op 17 juni 2022 en 15 november 2022. Daaruit blijkt dat de reclassering de afgelopen periode een achteruitgang bij de verdachte heeft waargenomen op mentaal gebied. De reclassering acht voortdurend contact met de reclassering van belang omdat wordt ingeschat dat de verdachte meer afhankelijk zal worden van begeleiding, gelet op de diagnose van een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis, gesteld door de psychiater en psycholoog. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld/hoog. Tenslotte acht de reclassering, net als de psycholoog een TBS-maatregel met voorwaarden met het oog op het risicomanagement het beste kader.
De rechtbank is van oordeel dat de Pro Justitia rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en de conclusies van de onderzoeken met betrekking tot de toerekenbaarheid van de verdachte worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank volgt in zoverre de conclusie van de gedragsdeskundigen en neemt deze dan ook over. De bewezenverklaarde feiten kunnen daarom de verdachte in verminderde mate toegerekend worden.
Maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de TBS-maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. De onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde feiten van dagvaarding III zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijven een gevangenisstraf is gesteld van vier jaren of meer. Voorts is voldaan aan het vereiste dat sprake moet zijn van een met redenen omkleed advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de betrokkene hebben onderzocht. Uit de rapportages van de psycholoog en de psychiater blijkt dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens (te weten: CTE), ook ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
Daarnaast is de rechtbank, anders dan de rapporteurs, van oordeel dat het recidiverisico met betrekking tot zedenmisdrijven en geweldsmisdrijven hoog is. De rechtbank baseert dit oordeel op de bewezenverklaarde verkrachting van [slachtoffer 1] en het meermalen gepleegd seksueel misbruik van de minderjarige [slachtoffer 2] . Alsmede op het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor moord, waarvoor hem de TBS-maatregel met bevel tot dwangverpleging is opgelegd en hij desondanks weer de fout in is gegaan.
Gelet op de inhoud van de rapportages en het hiervoor overwogene ten aanzien van de aard en de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, het opleggen van de TBS-maatregel eist. Daartoe is redengevend dat gelet op de problematiek van de verdachte en het geschatte hoge recidiverisico een langdurig traject van behandeling, toezicht en begeleiding noodzakelijk is. Ondanks dat de onderzoekers en de reclassering niet tot die conclusie zijn gekomen, is de rechtbank van oordeel dat op grond van voornoemde rapportages alsmede de bewezenverklaring van feiten 3, 4 en 5 van dagvaarding III in deze zaak de algemene veiligheid van personen eist dat aan de verdachte de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. De rechtbank acht een TBS met voorwaarden niet passend gelet op de ernst van de delicten en het gevaar voor recidive. Dat de verdachte bereid is zich te houden aan voorwaarden, maakt dit niet anders. Overigens behoort een TBS met voorwaarden gelet op de op te leggen gevangenisstraf ook niet tot de mogelijkheden.
Uit al het voorgaande volgt dat de oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en noodzakelijk is op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten en bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de TBS is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De hiervoor bedoelde bewezenverklaarde feiten zijn gericht tegen of leveren gevaar op voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Aan voornoemd criterium is dus voldaan en de totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren overschrijden.
De rechtbank ziet naast de TBS-maatregel geen toegevoegde waarde in oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel zoals door de reclassering geadviseerd.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat naast het opleggen van de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur aan de verdachte moet worden opgelegd. Voor de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf zoekt de rechtbank aansluiting bij de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van de rechtspraak. Daarin staat als uitgangspunt voor het vervaardigen van kinderporno een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en voor verkrachting met geweld een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Voor ontucht met een minderjarige zijn geen oriëntatiepunten maar daarvoor acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Voor mishandeling in de huiselijke sfeer wordt doorgaans een taakstraf opgelegd. Voor dwang zijn geen oriëntatiepunten beschikbaar.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf verder zowel de ernst van de feiten, zoals hierboven is overwogen, als hetgeen is gebleken over de persoon van de verdachte in aanmerking. De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte blijkens zijn strafblad reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en dat hij in een proeftijd liep. Gelet op het voorgaande en op de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend, zal de rechtbank aan de verdachte opleggen, conform de eis van de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vorderingen van [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert ten aanzien van dagvaarding I een schadevergoeding van € 504,70, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit € 500,00 aan immateriële schade en € 4,70 aan materiële schade.
Ten aanzien van dagvaarding II en III heeft zij een schadevergoeding van € 13.131,32 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 631,32 aan materiële schade (zoals mondeling gewijzigd ter zitting) en € 12.500,00 aan immateriële schade.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de hoogte van de schadevergoeding heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank in de eerste plaats verzocht om de vorderingen af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging betoogd om de vorderingen te matigen tot een bedrag van € 1.000,00 in totaal.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de vordering ten aanzien van dagvaarding I
De vordering ten aanzien van dagvaarding I, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder dagvaarding I bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Tevens kan op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder dagvaarding I bewezenverklaarde feit. Zij heeft hierdoor immers letsel opgelopen en is daardoor in haar persoon aangetast. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 250,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 254,70, bestaande uit € 4,70 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 maart 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Met betrekking tot de vordering ten aanzien van dagvaardingen II en III
De vordering ten aanzien van dagvaardingen II en III, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door bewezenverklaard feit 1 van dagvaarding II en de bewezenverklaarde feiten 1, 2 en 3 van dagvaarding III, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat de benadeelde partij door de mishandelingen lichamelijk letsel heeft opgelopen en in zoverre in haar persoon is aangetast.
Voor de bewezenverklaarde feiten als gevolg waarvan de benadeelde partij geen lichamelijk letsel heeft opgelopen, geldt dat op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend, indien de benadeelde partij in haar eer of goede naam of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Degene die zich hierop beroept, zal een en ander voldoende concreet moeten onderbouwen. De benadeelde partij heeft weliswaar onderbouwd dat zij de praktijkondersteuner heeft benaderd in verband met onder andere psychische problemen. Dat daadwerkelijk sprake is van geestelijk letsel volgt daar niet zonder meer uit. In een enkel geval kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ook zonder onderbouwing kan worden aangenomen (vgl. ECLI:NL:HR:2019:793 r.o. 2.4.5). De rechtbank is van oordeel dat daarvan in deze zaak sprake is. Daartoe wijst zij erop dat sprake is van dwang en verkrachting van de benadeelde partij. Het ligt zo voor de hand dat de psychische gevolgen hiervan voor de benadeelde partij ernstig zijn, dat de rechtbank een aantasting in haar persoon aanneemt. Dit betekent dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten.
Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 5.631,32 bestaande uit € 631,32 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 januari 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.2
De vordering van [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging betoogd om de vordering te matigen tot een bedrag van € 2.500,00.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist. De benadeelde partij is het slachtoffer van ontuchtige handelingen op zeer jonge leeftijd. Gelet op de aard en de ernst van de normschending liggen de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat de rechtbank een aantasting in de persoon aanneemt ook zonder onderbouwing van het geestelijk letsel. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 4 en 5 van dagvaarding III bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal die schade naar billijkheid vaststellen op € 7.500,00.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 7.500,00, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 februari 2020. Niet vast is komen te staan op welke datum de feiten zijn gepleegd, maar vast is komen te staan dat de schade vóór die datum is ontstaan, zodat de rechtbank voor de wettelijke rente uitgaat van die datum.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de harde schijven en de telefoon waarop kinderporno is aangetroffen, moeten worden onttrokken aan het verkeer. De gegevensdragers waarop geen kinderporno is aangetroffen kunnen worden teruggegeven aan de verdachte. Met betrekking tot de inbeslaggenomen riem heeft de officier van justitie verbeurdverklaring verzocht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen geen standpunt ingenomen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp (riem) verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp de bij dagvaarding III onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2 en 5 genoemde voorwerpen (telefoontoestel merk Asus en Harddisk merk Western Digital) onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bij dagvaarding III onder 5 bewezenverklaarde feit is begaan. Beide voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst onder 3, 4, 6, 7, 8 en 9 genoemde voorwerpen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 12 augustus 2021 gevorderd dat de bij parketnummer 09/306321-19 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 7 februari 2020 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie weken, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarden.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 7 februari 2020, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 36b, 36c, 36d, 36e, 36f, 37a, 37b, 57, 63, 240b, 242, 244, 284, 300 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11. De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I, bij dagvaarding II onder 1 en bij dagvaarding III onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van dagvaarding I:
mishandeling;
Ten aanzien van dagvaarding II, feit 1:
mishandeling;
Ten aanzien van dagvaarding III, feit 1:
mishandeling;
Ten aanzien van dagvaarding III, feit 2:
een ander door geweld en bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;
Ten aanzien van dagvaarding III, feit 3:
verkrachting;
Ten aanzien van dagvaarding III, feit 4
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Ten aanzien van dagvaarding III, feit 5
een gegevensdrager bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
de vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van dagvaarding I deels toe tot een bedrag van € 254,70 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van dagvaarding I van de benadeelde partij voor het overige af;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van dagvaarding III deels toe tot een bedrag van € 5.631,32 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 7.500,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 februari 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van [slachtoffer 1]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 254,70, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 maart 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 5 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 5.631,32, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 63 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
De schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [slachtoffer 2]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 7.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf [geboortedatum 3] 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 72 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1 STK Riem (Omschrijving: [proces-verbaal nummer 2] , zwart);
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 2 en 5 genoemde voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: [proces-verbaal nummer 3] , Zwart, merk: Asus)
  • 1 STK Harddisk (Omschrijving: [proces-verbaal nummer 4] , Zwart, merk: Western Digital)
gelast de teruggave aan de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 3, 4, 6, 7, 8 en 9 genoemde voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: [proces-verbaal nummer 5] , Blauw, merk: Samsung)
  • 1 STK Harddisk (Omschrijving: [proces-verbaal nummer 6] , Zwart, merk: Clickfree)
  • 1 STK Harddisk (Omschrijving: [proces-verbaal nummer 7] , Zwart, merk: Konig)
  • 1 STK Harddisk (Omschrijving: [proces-verbaal nummer 8] , Zwart, merk: Adata Classic Ch94)
  • 1 STK Harddisk (Omschrijving: [proces-verbaal nummer 9] , Zwart, merk: Lacie)
  • 1 STK Computer (Omschrijving: [proces-verbaal nummer 10] , Grijs, merk: HP mt42);
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 7 februari 2020, gewezen onder parketnummer 09/306321-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
mr. J.P. Hopman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2022.