ECLI:NL:RBDHA:2022:13453

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
AWB 21/7650 en AWB 21/7651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van zorg- en opvoedingstaken en afhankelijkheidsrelatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 28 juni 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER beoordeeld. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend om bij zijn minderjarige dochter te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet kon aantonen dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen dat hij een betrokken vader is. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij zorg voor zijn dochter heeft gedragen, maar de rechtbank oordeelt dat de door hem overgelegde verklaringen en bewijsstukken niet afkomstig zijn uit objectieve bronnen en onvoldoende zijn om de zorg- en opvoedingstaken aan te tonen. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 20 van het VWEU, zoals uiteengezet in het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en verklaart dat er geen grond is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/7650 (beroep) en AWB 21/7651 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: mr. J. Post).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 17 juni 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 december 2021 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft gesteld dat hij niet genoeg geld heeft om het griffierecht te betalen en daarom heeft hij gevraagd om een vrijstelling daarvan. De rechtbank beslist dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet voldoende inkomen of vermogen heeft om het griffierecht te betalen. Daarom hoeft eiser geen griffierecht te betalen.
Inleiding
2. Eiser stelt dat hij de Gambiaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum 1] 1994. Eiser beoogt verblijf bij zijn minderjarige dochter [A] , die is geboren op [geboortedatum 2] 2020. Eiser stelt dat hij op grond van artikel 20 van het VWEU [1] een van zijn dochter afgeleid verblijfsrecht heeft. Dit baseert hij op het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, waarin het Hof uitleg heeft gegeven over deze bepaling. [2]
De reden van afwijzing
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet gebleken is dat de strekking van het arrest Chavez-Vilchez op eiser van toepassing is. Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter verricht. Daardoor bestaat er tussen zijn dochter en hem ook niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie, dat zijn dochter zou worden gedwongen om met eiser het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als eiser geen verblijfsrecht krijgt.
Beroepsgrond 1: daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken en afhankelijkheidsrelatie
4. Eiser is het niet eens de afwijzing en voert aan dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter verricht. Dit blijkt onder meer uit het feit dat eiser tot april 2021 bij zijn dochter en haar moeder (inmiddels eisers ex-partner) heeft gewoond en voor haar heeft gezorgd. Eiser heeft dit onderbouwd met verschillende verklaringen. Ook was eiser aanwezig bij de geboorte. Dit laat volgens hem zien dat hij een betrokken vader is. Weliswaar voorziet eiser niet in het onderhoud van zijn dochter, maar dat is voor eiser ook niet mogelijk, aangezien hij niet mag werken. Dat er sinds 2018 al hulpverlening betrokken is bij het (toenmalige) gezin, staat er niet aan in de weg dat eiser ook daadwerkelijke zorgtaken verricht. Daarnaast had verweerder, los van zijn standpunt over de zorgtaken van eiser, onderzoek moet doen naar de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn dochter.
Beoordelingskader
5. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt, voor zover hier van belang, dat een derdelander op grond van artikel 20 van het VWEU een afgeleid verblijfsrecht heeft als hij daadwerkelijke zorgtaken voor een minderjarig Nederlands kind verricht. Tevens dient sprake te zijn van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen de ouder en het kind, dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als de ouder geen verblijfsrecht zou hebben. Verweerder heeft beleidsregels [3] opgesteld om aanvragen op grond van het arrest Chavez-Vilchez te beoordelen. Daarin is bepaald dat verweerder onder zorgtaken ook opvoedingstaken verstaat en dat zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet worden aangemerkt als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind. Volgens vaste rechtspraak [4] is het beleid van verweerder op dit punt in lijn met het arrest Chavez-Vilchez. Verder volgt uit vaste rechtspraak [5] dat het aan de derdelander is om gegevens te verschaffen die aantonen dat er een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez.
Oordeel rechtbank over beroepsgrond 1
Zorg- en opvoedingstaken
6. De rechtbank moet eerst beoordelen of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijke, meer dan marginale zorg- en/of opvoedingstaken voor zijn dochter verricht. De rechtbank stelt voorop dat het gaat om de situatie op het moment van het bestreden besluit.
7. Het staat niet ter discussie dat eiser sinds (enig moment in) april 2021 niet meer met zijn dochter samenwoont. Eiser stelt dat hij, ondanks de verbreking van de samenwoning, wel altijd daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken ten behoeve van zijn dochter heeft verricht en dat nog steeds doet. Het is in principe aan eiser om deze stelling aannemelijk te maken.
8. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. In dit geval wordt de kern van eisers onderbouwing van de gestelde samenwoning en zorgtaken gevormd door verklaringen van de moeder, familieleden en derden en een aantal foto’s van eiser en zijn dochter. In de verklaringen staat dat eiser met zijn dochter en moeder samenwoont en dat eiser voor zijn dochter zorgt als moeder aan het werk is. Deze verklaring zijn alleen niet afkomstig uit een voldoende objectieve bron. Daarom zijn deze verklaringen, die overigens algemeen van zijn aard zijn, op zichzelf onvoldoende om de samenwoning en zorgtaken te onderbouwen. Ook niet als deze verklaringen in samenhang worden bezien. Desondanks kunnen deze verklaringen in combinatie met andere bewijsstukken wel voldoende zijn om eisers stelling te onderbouwen. Deze andere bewijsstukken moeten dan wel afkomstig zijn uit een voldoende objectieve bron en de verklaringen in voldoende mate ondersteunen.
9. Eiser heeft enkele bewijsstukken uit objectieve bronnen ingebracht. Het gaat om een verklaring van ambulant begeleider [B] , de omgangsregeling en de tussenevaluatie daarvan van 10 september 2021 van de organisatie ‘Makker’. Echter, ook deze bewijsstukken ondersteunen de verklaringen van moeder, familieleden en derden onvoldoende. De verklaring van de ambulant begeleider is namelijk algemeen van aard en beschrijft geen concrete situaties waaruit de zorg en opvoedtaken van eiser blijken. Verder blijkt uit de stukken van de organisatie ‘Makker’ dat er sinds 5 augustus 2021 een omgangsregeling is tussen eiser en moeder. De afspraak is dat eiser zijn dochter twee keer per week voor één uur op neutraal terrein ziet. Uit de tussenevaluatie van 10 september 2021 van de omgangsregeling blijkt dat de eerste afspraak op 16 augustus 2021 niet goed is verlopen. De begeleide bezoeken zijn vervolgens stopgezet om nadere afspraken te maken. Een nieuwe afspraak stond gepland op 8 oktober 2021.
10. Uit het voorgaande blijkt dat er niet of nauwelijks fysieke contactmomenten zijn geweest sinds eiser niet meer bij zijn dochter woont. Dit wordt ondersteund door de screenshots van de skypegesprekken tussen eiser, dochter en moeder, die allemaal dateren van na april 2021. Al zouden er wel fysieke contactmomenten zijn geweest, dan zijn deze momenten niet met objectieve stukken onderbouwd. Het enige wat eiser – naast de onder 8 genoemde verklaringen - namelijk heeft overgelegd, is een aantal foto’s. Foto’s op zichzelf vormen echter geen bewijs van structurele zorg en afhankelijkheid en zijn slechts een momentopname.
11. Omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van zorg- en opvoedtaken die een marginaal karakter overstijgen, heeft verweerder de aanvraag alleen al hierom mogen afwijzen.
Afhankelijkheidsrelatie en onderzoeksplicht
12. Voor de volledigheid beoordeelt de rechtbank nog de stelling van eiser dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten naar de afhankelijkheidsrelatie.
13. Volgens vaste rechtspraak [6] ontstaat de onderzoeksplicht, zoals bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez [7] , in de situatie wanneer de derdelander een ouder is van een kind dat Unieburger is én die de dagelijkse zorg voor dat kind heeft. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter verricht, hoefde verweerder geen onderzoek te doen naar de gestelde afhankelijkheid. De onder 4 weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgrond 2: de belangen van het kind
14. Volgens eiser heeft verweerder bij de beoordeling van zijn aanvraag geen juiste toepassing gegeven aan de belangen van het kind. Ieder kind heeft het recht en belang om door zijn eigen ouders te worden opgevoed. Een kind heeft in alle gevallen een afhankelijkheidsrelatie en affectieve relatie met zijn eigen ouder, ongeacht of sprake is van samenwoning. Verweerder moet bij de beoordeling van Chavez-aanvragen een deskundige inschakelen die kijkt naar de belangen van het kind.
15. De rechtbank volgt eiser niet zijn stelling dat verweerder een onjuiste toepassing heeft gegeven aan het belang van het kind. Het is weliswaar evident dat de aanwezigheid van beide ouders wenselijk en bevorderlijk is voor de ontwikkeling van het kind, maar gelet op het arrest Chavez-Vilchez is dit niet doorslaggevend. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de punten 72 en 73 van dat arrest. De mate van de affectieve relatie tussen het kind en de ouders is een factor die moet worden meegewogen in de beoordeling, maar is op zichzelf onvoldoende om de afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat een (fysieke) scheiding van vader enige impact zal hebben op de emotionele en geestelijke ontwikkeling van het kind, maar dat eiser niet heeft aangetoond dat dit een onevenredig zware impact zal zijn.
16. Over het inschakelen van een deskundige overweegt de rechtbank als volgt. In het interne informatiebericht IB 2020/90 [8] van verweerder is opgenomen dat als voldoende vaststaat dat de vreemdeling niet meer informatie en bewijs kan overleggen, maar er te weinig informatie is voor een weloverwogen besluit, het aan verweerder is om het nodige onderzoek te doen. In de zaak van eiser is dit niet aan de orde, omdat verweerder uitgebreid heeft gemotiveerd waarom het arrest Chavez-Vilchez niet van toepassing is en ook niet is gebleken dat eiser in bewijsnood verkeert.
17. De beroepsgrond van eiser over het arrest van het EHRM [9] van 27 oktober 2020 in de zaak M.A. tegen België bespreekt de rechtbank verder niet. Immers, de vraag of verweerder in zaken waarop het arrest Chavez-Vilchez van toepassing is eigenlijk een reguliere verblijfsvergunning zou moeten verlenen, is pas relevant op het moment dat de vreemdeling in kwestie voldoet aan de voorwaarden van dat arrest. Zoals geoordeeld is dat bij eiser niet het geval.
18. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om deze zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer met daarin een kinderrechter, zoals eiser heeft verzocht.
Beroepsgrond 3: de hoorplicht
19. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn beroepsgrond dat verweerder hem had moeten horen op zijn bezwaarschrift. Gezien het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit, was er op voorhand in redelijkheid geen twijfel over mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit had kunnen leiden. Eiser heeft immers in bezwaar ook niet voldoende objectieve stukken overlegd ter onderbouwing van daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken. Verweerder heeft daarom op goede gronden geoordeeld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het gevraagde verblijfdocument op grond van het arrest Chavez-Vilchez terecht heeft geweigerd. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
21. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2022.
griffier
(voorzieningen)rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.ECLI:EU:C:2017:354.
3.Zie paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1235.
5.zie de uitspraak van de ABRvS van 24 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1875.
6.zie de uitspraak van 15 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2409 en de uitspraak van 24 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1466.
7.zie punt 77 en 78 van dat arrest.
8.IB 2020/90 richtsnoeren inhoudelijke toetsing naar aanleiding van arrest Chavez-Vilchez.
9.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.