Overwegingen
Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft gesteld dat hij niet genoeg geld heeft om het griffierecht te betalen en daarom heeft hij gevraagd om een vrijstelling daarvan. De rechtbank beslist dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet voldoende inkomen of vermogen heeft om het griffierecht te betalen. Daarom hoeft eiser geen griffierecht te betalen.
2. Eiser stelt dat hij de Gambiaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum 1] 1994. Eiser beoogt verblijf bij zijn minderjarige dochter [A] , die is geboren op [geboortedatum 2] 2020. Eiser stelt dat hij op grond van artikel 20 van het VWEUeen van zijn dochter afgeleid verblijfsrecht heeft. Dit baseert hij op het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, waarin het Hof uitleg heeft gegeven over deze bepaling.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet gebleken is dat de strekking van het arrest Chavez-Vilchez op eiser van toepassing is. Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter verricht. Daardoor bestaat er tussen zijn dochter en hem ook niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie, dat zijn dochter zou worden gedwongen om met eiser het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als eiser geen verblijfsrecht krijgt.
Beroepsgrond 1: daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken en afhankelijkheidsrelatie
4. Eiser is het niet eens de afwijzing en voert aan dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter verricht. Dit blijkt onder meer uit het feit dat eiser tot april 2021 bij zijn dochter en haar moeder (inmiddels eisers ex-partner) heeft gewoond en voor haar heeft gezorgd. Eiser heeft dit onderbouwd met verschillende verklaringen. Ook was eiser aanwezig bij de geboorte. Dit laat volgens hem zien dat hij een betrokken vader is. Weliswaar voorziet eiser niet in het onderhoud van zijn dochter, maar dat is voor eiser ook niet mogelijk, aangezien hij niet mag werken. Dat er sinds 2018 al hulpverlening betrokken is bij het (toenmalige) gezin, staat er niet aan in de weg dat eiser ook daadwerkelijke zorgtaken verricht. Daarnaast had verweerder, los van zijn standpunt over de zorgtaken van eiser, onderzoek moet doen naar de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn dochter.
5. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt, voor zover hier van belang, dat een derdelander op grond van artikel 20 van het VWEU een afgeleid verblijfsrecht heeft als hij daadwerkelijke zorgtaken voor een minderjarig Nederlands kind verricht. Tevens dient sprake te zijn van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen de ouder en het kind, dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als de ouder geen verblijfsrecht zou hebben. Verweerder heeft beleidsregelsopgesteld om aanvragen op grond van het arrest Chavez-Vilchez te beoordelen. Daarin is bepaald dat verweerder onder zorgtaken ook opvoedingstaken verstaat en dat zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet worden aangemerkt als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind. Volgens vaste rechtspraakis het beleid van verweerder op dit punt in lijn met het arrest Chavez-Vilchez. Verder volgt uit vaste rechtspraakdat het aan de derdelander is om gegevens te verschaffen die aantonen dat er een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez.
Oordeel rechtbank over beroepsgrond 1
6. De rechtbank moet eerst beoordelen of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijke, meer dan marginale zorg- en/of opvoedingstaken voor zijn dochter verricht. De rechtbank stelt voorop dat het gaat om de situatie op het moment van het bestreden besluit.
7. Het staat niet ter discussie dat eiser sinds (enig moment in) april 2021 niet meer met zijn dochter samenwoont. Eiser stelt dat hij, ondanks de verbreking van de samenwoning, wel altijd daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken ten behoeve van zijn dochter heeft verricht en dat nog steeds doet. Het is in principe aan eiser om deze stelling aannemelijk te maken.
8. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. In dit geval wordt de kern van eisers onderbouwing van de gestelde samenwoning en zorgtaken gevormd door verklaringen van de moeder, familieleden en derden en een aantal foto’s van eiser en zijn dochter. In de verklaringen staat dat eiser met zijn dochter en moeder samenwoont en dat eiser voor zijn dochter zorgt als moeder aan het werk is. Deze verklaring zijn alleen niet afkomstig uit een voldoende objectieve bron. Daarom zijn deze verklaringen, die overigens algemeen van zijn aard zijn, op zichzelf onvoldoende om de samenwoning en zorgtaken te onderbouwen. Ook niet als deze verklaringen in samenhang worden bezien. Desondanks kunnen deze verklaringen in combinatie met andere bewijsstukken wel voldoende zijn om eisers stelling te onderbouwen. Deze andere bewijsstukken moeten dan wel afkomstig zijn uit een voldoende objectieve bron en de verklaringen in voldoende mate ondersteunen.
9. Eiser heeft enkele bewijsstukken uit objectieve bronnen ingebracht. Het gaat om een verklaring van ambulant begeleider [B] , de omgangsregeling en de tussenevaluatie daarvan van 10 september 2021 van de organisatie ‘Makker’. Echter, ook deze bewijsstukken ondersteunen de verklaringen van moeder, familieleden en derden onvoldoende. De verklaring van de ambulant begeleider is namelijk algemeen van aard en beschrijft geen concrete situaties waaruit de zorg en opvoedtaken van eiser blijken. Verder blijkt uit de stukken van de organisatie ‘Makker’ dat er sinds 5 augustus 2021 een omgangsregeling is tussen eiser en moeder. De afspraak is dat eiser zijn dochter twee keer per week voor één uur op neutraal terrein ziet. Uit de tussenevaluatie van 10 september 2021 van de omgangsregeling blijkt dat de eerste afspraak op 16 augustus 2021 niet goed is verlopen. De begeleide bezoeken zijn vervolgens stopgezet om nadere afspraken te maken. Een nieuwe afspraak stond gepland op 8 oktober 2021.
10. Uit het voorgaande blijkt dat er niet of nauwelijks fysieke contactmomenten zijn geweest sinds eiser niet meer bij zijn dochter woont. Dit wordt ondersteund door de screenshots van de skypegesprekken tussen eiser, dochter en moeder, die allemaal dateren van na april 2021. Al zouden er wel fysieke contactmomenten zijn geweest, dan zijn deze momenten niet met objectieve stukken onderbouwd. Het enige wat eiser – naast de onder 8 genoemde verklaringen - namelijk heeft overgelegd, is een aantal foto’s. Foto’s op zichzelf vormen echter geen bewijs van structurele zorg en afhankelijkheid en zijn slechts een momentopname.
11. Omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van zorg- en opvoedtaken die een marginaal karakter overstijgen, heeft verweerder de aanvraag alleen al hierom mogen afwijzen.
Afhankelijkheidsrelatie en onderzoeksplicht
12. Voor de volledigheid beoordeelt de rechtbank nog de stelling van eiser dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten naar de afhankelijkheidsrelatie.
13. Volgens vaste rechtspraakontstaat de onderzoeksplicht, zoals bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez, in de situatie wanneer de derdelander een ouder is van een kind dat Unieburger is én die de dagelijkse zorg voor dat kind heeft. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter verricht, hoefde verweerder geen onderzoek te doen naar de gestelde afhankelijkheid. De onder 4 weergegeven beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgrond 2: de belangen van het kind
14. Volgens eiser heeft verweerder bij de beoordeling van zijn aanvraag geen juiste toepassing gegeven aan de belangen van het kind. Ieder kind heeft het recht en belang om door zijn eigen ouders te worden opgevoed. Een kind heeft in alle gevallen een afhankelijkheidsrelatie en affectieve relatie met zijn eigen ouder, ongeacht of sprake is van samenwoning. Verweerder moet bij de beoordeling van Chavez-aanvragen een deskundige inschakelen die kijkt naar de belangen van het kind.
15. De rechtbank volgt eiser niet zijn stelling dat verweerder een onjuiste toepassing heeft gegeven aan het belang van het kind. Het is weliswaar evident dat de aanwezigheid van beide ouders wenselijk en bevorderlijk is voor de ontwikkeling van het kind, maar gelet op het arrest Chavez-Vilchez is dit niet doorslaggevend. De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de punten 72 en 73 van dat arrest. De mate van de affectieve relatie tussen het kind en de ouders is een factor die moet worden meegewogen in de beoordeling, maar is op zichzelf onvoldoende om de afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat een (fysieke) scheiding van vader enige impact zal hebben op de emotionele en geestelijke ontwikkeling van het kind, maar dat eiser niet heeft aangetoond dat dit een onevenredig zware impact zal zijn.
16. Over het inschakelen van een deskundige overweegt de rechtbank als volgt. In het interne informatiebericht IB 2020/90van verweerder is opgenomen dat als voldoende vaststaat dat de vreemdeling niet meer informatie en bewijs kan overleggen, maar er te weinig informatie is voor een weloverwogen besluit, het aan verweerder is om het nodige onderzoek te doen. In de zaak van eiser is dit niet aan de orde, omdat verweerder uitgebreid heeft gemotiveerd waarom het arrest Chavez-Vilchez niet van toepassing is en ook niet is gebleken dat eiser in bewijsnood verkeert.
17. De beroepsgrond van eiser over het arrest van het EHRMvan 27 oktober 2020 in de zaak M.A. tegen België bespreekt de rechtbank verder niet. Immers, de vraag of verweerder in zaken waarop het arrest Chavez-Vilchez van toepassing is eigenlijk een reguliere verblijfsvergunning zou moeten verlenen, is pas relevant op het moment dat de vreemdeling in kwestie voldoet aan de voorwaarden van dat arrest. Zoals geoordeeld is dat bij eiser niet het geval.
18. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om deze zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer met daarin een kinderrechter, zoals eiser heeft verzocht.
Beroepsgrond 3: de hoorplicht
19. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn beroepsgrond dat verweerder hem had moeten horen op zijn bezwaarschrift. Gezien het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit, was er op voorhand in redelijkheid geen twijfel over mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit had kunnen leiden. Eiser heeft immers in bezwaar ook niet voldoende objectieve stukken overlegd ter onderbouwing van daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken. Verweerder heeft daarom op goede gronden geoordeeld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.