Overwegingen
1. Eiseres heeft gesteld dat zij niet genoeg geld heeft om het griffierecht te betalen en daarom heeft zij gevraagd om een vrijstelling daarvan. De rechtbank beslist dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet voldoende inkomen of vermogen heeft om het griffierecht te betalen. Daarom hoeft eiseres geen griffierecht te betalen.
2. Eiseres stelt in haar huidige aanvraag dat haar naam [eiseres] is, dat zij geboren is op [geboortedatum 1] 1994 en de Congolese nationaliteit heeft. Bij verweerder is eiseres bekend onder andere persoonsgegevens, namelijk [naam] , geboren op [geboortedatum 2] 1978 en [eiseres] , geboren op [geboortedatum 1] 1994.
Eiseres beoogt verblijf bij haar minderjarige zoon [minderjarige] . Eiseres stelt dat zij op grond van artikel 20 van het VWEU1 een van haar zoon afgeleid verblijfsrecht heeft. Dit baseert zij op het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, waarin het Hof uitleg heeft gegeven over deze bepaling.2
3. Verweerder heeft de aanvraag – onder verwijzing naar paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) - afgewezen, omdat eiseres haar identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt of ondubbelzinnig heeft aangetoond. Daarnaast is ook niet vastgesteld dat de (gestelde) zoon van eiseres de Nederlandse nationaliteit heeft. Verder heeft eiseres volgens verweerder niet aangetoond dat zij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor haar zoon verricht. Daardoor bestaat er tussen eiseres en haar zoon ook niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat haar zoon zou worden gedwongen om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als eiseres geen verblijfrecht krijgt.
4. Op de zitting heeft eiseres de rechtbank verzocht om het beroep aan te houden omdat haar zoon op 20 mei 2022 zal worden erkend door zijn Nederlandse vader. Daardoor krijgt de zoon van eiseres ook de Nederlandse nationaliteit. Daarnaast heeft eiseres in beroep een kopie van haar Congolese paspoort overgelegd. Verder heeft eiseres op de zitting nog gewezen op een arrest (XU, QP)3 van het Hof van 5 mei 2022 en een informatiebericht (nr. 2022/22)4 van verweerder. Beide zijn volgens eiseres van belang voor de manier waarop verweerder aanvragen voor een Chavez-verblijfsrecht beoordeelt. Deze drie punten samen maken volgens eiseres dat verweerder opnieuw moet beoordelen of zij voldoet aan de voorwaarden voor een zogenaamd Chavez-verblijfsrecht.
5. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af, omdat de tijdspanne waarbinnen deze handelingen van partijen zullen plaatsvinden nog ongewis is. Aan de zijde van eiseres moet eerst nog duidelijk worden of haar zoon daadwerkelijk wordt erkend. Aan de zijde van verweerder moet het Congolese paspoort van eiseres op echtheid worden onderzocht. Daarnaast zal verweerder moeten onderzoeken of hij zijn beleid over Chavez-aanvragen moet aanpassen naar aanleiding van het arrest van de Hof van 5 mei 2021 en de uitspraak5van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 10 februari 2022, die wordt genoemd in het informatiebericht. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het dossier weinig informatie bevat over de gestelde vader van de zoon van eiseres. In het dossier is enkel een kopie van het paspoort van de gestelde vader in het dossier opgenomen.
6. Als eiseres meent dat sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan verweerder een nieuwe beoordeling moet maken, kan zij een nieuwe aanvraag indienen. De rechtbank zal het beroep van eiseres daarom beoordelen aan de hand van de stukken die het dossier op het moment van de zitting bevat.
1. Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4 Met als titel: ‘Bewijsnood bij gezinsherenigingszaken en Chavez-aanvragen.
7. Uit rechtspraak van het Hof volgt dat een derdelander ouder van een minderjarig kind dat de nationaliteit van één van de lidstaten bezit, een van artikel 20 van het VWEU afgeleid verblijfsrecht heeft, wanneer het weigeren van een verblijfsrecht aan die ouder tot gevolg heeft dat het betrokken kind genoopt zal zijn het grondgebied van de Unie te verlaten.6
8. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een dergelijk verblijfsrecht vloeien rechtstreeks voort uit de rechtspraak van het Hof en zijn door verweerder neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vc. Volgens deze paragraaf heeft een vreemdeling rechtmatig verblijf7 als aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan:
a) de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
b) de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
c) de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d) tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Oordeel rechtbank over de beroepsgronden
9. De rechtbank stelt vast dat, gelet op het aanhoudingsverzoek van eiseres, tussen partijen niet ter discussie staat dat de zoon van eiseres (nog) niet de Nederlandse nationaliteit heeft. De zoon van eiseres is dus geen EU-burger en alleen al daarom komt eiseres niet in aanmerking voor een afgeleid verblijfsrecht op grond van het Chavez-arrest. Nu eiseres niet voldoet aan de onder 8 genoemde voorwaarde b) en deze voorwaarden cumulatief zijn, kunnen de beroepsgronden van eiseres die zien op voorwaarde a) onbesproken blijven. Tegen de voorwaarden c) en d) heeft eiseres geen beroepsgronden gericht.
10. Gelet op wat de rechtbank onder 9 heeft geoordeeld, heeft verweerder eiseres niet hoeven horen. De argumenten die eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, hadden niet kunnen leiden tot een ander besluit.8
6 Zie o.a. de arresten van 8 maart 2011, Ruiz Zambrano, ECLI:EU:C:2011:124, 3 september 2016, Rendón Marín, ECLI:EU:C:2016:675, en het onder 2 genoemde arrest Chavez-Vilchez.
7 op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000.
8 De rechtbank verwijst hierbij naar artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
11. Eiseres krijgt geen gelijk. Het beroep slaagt niet. Daarom is er ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.