ECLI:NL:RBDHA:2022:13447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
AWB 22/645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familie- en gezinsleven met onvoldoende belangenafweging

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2022, hebben eisers, een vader en moeder van Pakistaanse afkomst, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was ingediend met het doel om bij hun zoon, die in Nederland verblijft met een asielvergunning, te kunnen wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, maar dat de belangenafweging door de verweerder niet deugdelijk was. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder zouden wegen dan het recht van eisers op gezinsleven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag niet voldoende gemotiveerd was en heeft het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/645

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 1959, eiser

[eiseres] , geboren op [geboortedatum 2] 1963,eiseres
(gezamenlijk eisers)
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. W.J. Rohlof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 28 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 22 december 2020 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] (referent) afgewezen.
In het besluit van 17 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Referent is ook verschenen. Als tolk is verschenen mevrouw S. Singh. Verweerder is, zonder bericht, niet verschenen op de zitting.

Overwegingen

1. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eisers hebben voldoende aangetoond dat zij voldoen aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eisers daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
Inleiding
2. Referent heeft mvv-aanvragen ingediend voor zijn vader, [eiser] , en zijn moeder [eiseres] . Zij hebben allen de Pakistaanse nationaliteit. Eisers willen bij referent verblijven in Nederland. Referent heeft sinds 14 juli 2020 een asielvergunning in Nederland.
Waarom heeft verweerder de aanvragen afgewezen?
3. Verweerder gaat ervan uit dat tussen referent en eisers sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [1] Op het moment van de aanvraag was referent 21 jaar oud. Verweerder heeft daarom het jongvolwassenebeleid toegepast. De mvv-aanvragen zijn afgewezen, omdat de belangenafweging in het nadeel van referent en eisers uitvalt. Bij de belangenafweging heeft verweerder het volgende betrokken. Er is volgens verweerder sprake van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Pakistan uit te oefenen. Dit weegt in het voordeel van eisers mee. Het economisch belang weegt volgens verweerder in het nadeel van eisers mee. Ook de zelfstandigheid van referent weegt in het nadeel van eisers mee. Tot slot weegt verweerder in het nadeel mee dat eisers geen enkele binding hebben met Nederland.
Waarom zijn eisers het daar niet mee eens?
4. Eisers voeren aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in hun nadeel uitvalt. Verweerder motiveert namelijk niet inzichtelijk welke waarde hij aan de verschillende elementen toekent. Ook heeft verweerder niet alle relevante elementen bij de belangenafweging betrokken. Om te beginnen heeft verweerder de intensiteit van het gezinsleven en de geringe mate van zelfstandigheid van referent niet kenbaar meegewogen in de belangenafweging. Eisers wijzen er hierbij op dat referent gedwongen het gezin heeft verlaten, nooit een stap naar zelfstandigheid wilde zetten en dat eisers ook nu op afstand zeer betrokken zijn bij het leven van referent. Daarnaast is er een objectieve belemmering om het gezinsleven in Pakistan uit te oefenen. Dat moet volgens eisers zwaar wegen. Bij het economisch belang heeft verweerder volgens eisers ten onrechte tegengeworpen dat referent geen eigen inkomen verdient. Referent zet stappen richting de arbeidsmarkt door het volgen van een stage en Nederlandse les. Bovendien zou hij anders niet onder het jongvolwassenebeleid vallen. Verder wordt eisers ten onrechte tegengeworpen dat zij geen binding hebben met Nederland aangezien sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Pakistan uit te oefenen. [2] Tot slot wijzen eisers nog op hun medische klachten waarvoor zij ondersteuning nodig hebben van referent. Ook deze omstandigheid heeft verweerder niet kenbaar betrokken bij de belangenafweging.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. In geschil is of verweerder belangenafweging in het nadeel van eisers mocht laten uitvallen.
6. Bij artikel 8 van het EVRM gaat het er om dat verweerder een belangenafweging moet maken. Er moet een ‘fair balance’ worden gemaakt tussen aan de ene kant het belang van de Nederlandse overheid om niet iedereen in Nederland toe te laten en aan de kant het belang van eisers en referent om samen het familieleven uit te oefenen in Nederland. De rechtbank moet beoordelen of verweerder in de belangenafweging de nadelige punten voor eisers zwaarder mocht laten wegen dan de voordelige punten. De rechtbank mag dit alleen terughoudend toetsen. [3] Anders dan dat eisers stellen, ziet de rechtbank in de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022 [4] geen aanleiding om een belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM vol te toetsen. In die uitspraak oordeelt de ABRvS dat de rechtbank intensiever aan het evenredigheidsbeginsel moet toetsen. Een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM moet naar het oordeel van de rechtbank onderscheiden worden van een belangenafweging in het kader van een beroep op het evenredigheidsbeginsel.
7. Dat de rechtbank de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM terughoudend toetst, betekent dat de rechtbank niet zelf de betrokken belangen mag afwegen, maar moet beoordelen of verweerder alle relevante belangen heeft betrokken en in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. In dit verband is van belang dat eisers nooit rechtmatig verblijf hebben gehad in Nederland. Dit betekent dat verweerder alleen een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM hoeft te verlenen als sprake is van bijzondere omstandigheden.
8. De rechtbank volgt eisers in hun stelling dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in hun nadeel uitvalt en welke waarde hij aan de verschillende belangen toekent. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit het economisch belang in het nadeel van eisers heeft meegewogen. Daarbij vindt verweerder van belang dat eisers in Nederland een beroep gaan doen op de algemene middelen. De rechtbank overweegt dat de uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat het economisch belang als weigeringsgrond mag worden tegengeworpen. [5] In die rechtspraak woog echter zwaar mee dat de desbetreffende referenten geen inspanningen hadden gedaan om aan werk te komen. Dat wordt in dit geval niet aan referent tegengeworpen. Verweerder betwist in het bestreden besluit namelijk niet dat referent stappen richting de arbeidsmarkt zet door een stage te volgen en dat hij onderwijs in de Nederlandse taal volgt. Op de zitting heeft referent toegelicht dat hij op dit moment een cursus Nederlands volgt aan de Vrije Universiteit en op zoek is naar een betaalde baan. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder van referent, gezien zijn leeftijd en het feit dat hij nog maar kort in Nederland is, niet verlangen dat hij nu al een zelfstandig inkomen heeft waarmee hij zichzelf en eisers kan onderhouden. Bovendien levert het hebben van een zelfstandig inkomen een contra-indicatie op voor het jongvolwassenebeleid. Het feit dat referent niet in zijn eigen onderhoud voorziet, weegt verweerder dus in het nadeel mee van eisers, maar om in aanmerking te komen voor het jongvolwassenebeleid mag referent juist geen zelfstandig inkomen hebben. Naar het oordeel van de rechtbank wordt hiermee een tegenstrijdige situatie gecreëerd.
10. Bovendien heeft verweerder onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe zwaar het economisch belang meeweegt. In het bestreden besluit heeft verweerder alleen vermeld dat aan het economisch belang geen doorslaggevend gewicht toekomt. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is. Van verweerder mag worden verlangd dat hij toelicht waarom dit niet doorslaggevend is, omdat de rechtbank anders niet kan toetsen of de belangenafweging van verweerder heeft geresulteerd in een ‘fair balance’.
11. Verder weegt verweerder in het nadeel van eisers mee dat zij geen binding hebben met Nederland. Referent heeft hier tegenin gebracht dat hij hier in Nederland inmiddels een leven heeft opgebouwd, dat hij hier onderwijs volgt, vrienden heeft en werkt. Met de motivering in het bestreden besluit heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet kenbaar gemaakt hoe hij deze omstandigheden heeft meegewogen. Verweerder stelt namelijk enkel dat deze omstandigheden er niet alsnog voor zorgen dat de belangenafweging in het voordeel van eisers uitvalt, maar legt niet uit waarom dat zo is en hoe zich dit bijvoorbeeld verhoudt tot de vastgestelde objectieve belemmering, wat in het voordeel van eisers wordt meegewogen in de belangenafweging.
12. Daarnaast heeft verweerder nog in het nadeel van eisers meegewogen dat referent inmiddels zelfstandig woont en zijn eigen huishouden voert. Volgens verweerder mag dit in beginsel ook van meerderjarige kinderen worden verwacht. Dat referent eisers door de vlucht gedwongen heeft verlaten, verandert het standpunt niet en maakt volgens verweerder niet dat eisers belangen zwaarder moeten wegen. Naar het oordeel van de rechtbank is in het bestreden besluit niet kenbaar gemaakt waarom de zelfstandigheid van referent zwaarder weegt waardoor op dit punt sprake is van een gebrekkige motivering.
13. Daarbij komt nog dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de objectieve belemmering om het gezinsleven in Pakistan uit te oefenen zich verhoudt tot de andere belangen. Verweerder stelt in het bestreden besluit namelijk dat alle aspecten in de belangenafweging samen maken dat het bestaan van een objectieve belemmering toch niet voor een positieve verplichting zorgt om de aanvraag in te willigen, maar legt niet waarom dit zo is.
14. Over de gestelde medische klachten van eiser heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de medische klachten niet zijn aangetoond, maar in beroep hebben eisers nog een verklaring van een arts en van eiseres overgelegd. De rechtbank heeft geen hierop geen reactie meer ontvangen van verweerder waardoor ook op dit punt sprake is van een gebrekkige motivering.
15. Kortom, verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom volgens verweerder het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eisers en referent om hun recht op gezinsleven in Nederland uit te oefenen. Verweerder stelt wel dat de belangenafweging in het bestreden besluit een zorgvuldig weging van alle aanwezige feiten en omstandigheden van de aanvraag is waarbij aan verschillende belangen een verschillend gewicht wordt toegekend, maar het is voor de rechtbank (en eisers) niet duidelijk welk gewicht er dan aan de verschillende belangen wordt toegekend. De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij hierover geen vragen heeft kunnen stellen aan verweerder aangezien geen verweerschrift is ingediend en ook niemand op zitting verweerder heeft vertegenwoordigd.
Conclusie
16. De rechtbank concludeert dat verweerder zijn standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. Het besluit is daarmee genomen in strijd met de wet. [6] De rechtbank zal dit motiveringsgebrek niet passeren, omdat eisers daarmee in hun belangen zouden worden geschaad. [7] Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
17. De wet vraagt van de rechtbank om een geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten. [8] Dat betekent dat partijen dan direct of redelijk snel duidelijkheid hebben over de afloop van de procedure. De wet geeft de rechtbank ook mogelijkheden om het geschil definitief te beslechten. [9] In dit geval zal de rechtbank niet van die mogelijkheden gebruik maken, omdat het – vanwege de aard van het gebrek – aan verweerder is om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank zal verweerder dit dan ook opdragen. Bij zijn nieuwe besluit moet verweerder rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld.
18. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Het bedrag aan proceskosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,-.
19. Nu de rechtbank het verzoek van eisers om te worden vrijgesteld van betaling van het griffierecht heeft toegewezen, hoeft verweerder dat niet aan eisers te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022
De rechter is verhinderd de uitspraak (mede) te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Eisers doen hierbij een beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
5.Bijvoorbeeld EHRM 20 oktober 2005, ECLI:CE:ECHR:2005:1020DEC000887604 (Haydarie e.a/ Nederland); EHRM 26 april 2007, ECLI:CE:ECHR:2007:0426JUD001635103 (Konstantinov/Nederland) en EHRM 11 juni 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:0611JUD005216609 (Hasanbasic/Zwitserland)
6.Artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Artikel 6:22 van de Awb.
8.Artikel 8:41a van de Awb.
9.Artikel 8:51a en artikel 8:72 van de Awb.