ECLI:NL:RBDHA:2022:13437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
C/09/627146 / HA ZA 22/284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring van een stuk grond en de status van een openbare weg in burenrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 28 november 2022, stond de verkrijgende verjaring van een stuk grond centraal. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.H.W. van Ewijk, claimde eigendom van een driehoekig stuk grond dat door de gemeente aan een derde in bruikleen was gegeven. De rechtbank oordeelde dat eiser door verjaring eigenaar was geworden van het grondstuk, dat zichtbaar was op overgelegde foto's. De rechtbank verklaarde dat de gedaagden, die het perceel van de gemeente hadden gekocht, binnen een maand na verzoek van eiser moesten meewerken aan de notariële levering van het grondstuk, op straffe van een dwangsom van € 100 per dag tot een maximum van € 10.000.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat een deel van het perceel dat aan het driehoekje grond grenst, als openbare weg moet worden beschouwd. De gedaagden werden verplicht om een schutting die dit deel van de openbare weg afsloot, te verwijderen en de bestrating terug te plaatsen. De rechtbank wees de incidentele vorderingen van eiser af, omdat deze geen belang meer had bij voorlopige voorzieningen nu er een eindvonnis was gewezen. De proceskosten werden aan de zijde van eiser begroot op € 1.440,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

De rechtbank concludeerde dat eiser zich gedurende een lange periode als eigenaar van het driehoekje grond had gedragen, en dat de gemeente onvoldoende maatregelen had genomen om verjaring te voorkomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om alert te zijn op claims van verjaring en de bescherming van openbare wegen.

Uitspraak

Proces-verbaal
RECHTBANKDEN HAAG
Team Handel
zaak/rolnummer C/09/627146 / HA ZA 22/284
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 28 november 2022
in de zaak met van:
[eiser] ,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. R.H.W. van Ewijk te Rotterdam,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
TEGEN

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2] ,
beiden wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. G.J.M. de Jager te Rotterdam,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk aangeduid als [gedaagden]

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding van 22 maart 2022 tevens houdende een incidentele vordering tot het uitspreken van een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv;
- de akte overlegging producties van de zijde van [eiser] van 30 maart 2022;
- de conclusie van antwoord in het incident en in de hoofdzaak, met producties;
- de akte overlegging producties van de zijde van [eiser] van 28 november 2022;
- de akte eis wijziging;
- de mondeling behandeling van 28 november 2022. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun voornoemde advocaten. Ook waren aanwezig aan de zijde van [eiser] de heren [naam 1] (zoon van [eiser] ) en [naam 2] (bewoner [adres 1] ), en aan de zijde van [gedaagden] mevrouw [naam 3] , (dochter van [gedaagden] ) en de heer [naam 4] (bewoner [adres 2] ). Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden en deze aantekeningen zijn in het griffiedossier gevoegd. Beide partijen hebben spreekaantekeningen in het geding gebracht die eveneens in het griffiedossier zijn gevoegd.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
2.1.
wijst de vorderingen af;
in de hoofdzaak
2.2.
verklaart voor recht dat [eiser] door verjaring eigenaar is geworden van het driehoekje grond van perceel [perceelnr. 1] , zoals dit zichtbaar is op de foto’s van:
- producties 9, 18, en 19 bij de akte overlegging producties van 30 maart 2022;
- de foto onder 5.1 van de spreekaantekeningen van de advocaat van [eiser] .
2.3.
veroordeelt [gedaagden] om binnen een maand na een daartoe strekkend verzoek van [eiser] mee te werken aan notariële levering aan [eiser] van het driehoekje grond van perceel [perceelnr. 1] op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 10.000,00;
2.4.
verklaart voor recht dat perceel [perceelnr. 2] een ‘openbare weg’ is in de zin van de Wegenwet voor zover dit grenst aan het driehoekje grond van perceel [perceelnr. 1] , meer precies: vanaf de waterkant tot aan de laatste paal van de schutting van [gedaagden] die zichtbaar is op onderstaande foto (de paal is door de rechtbank met een pijl gemarkeerd):
2.5.
gebiedt [gedaagden] om de inmiddels geplaatste schutting binnen een maand na heden te verwijderen voor zover die zich bevindt op het hiervoor onder 2.5. genoemde deel van perceel [perceelnr. 2] en de eventueel verwijderde bestrating terug te plaatsen en veroordeelt [gedaagden] om dat deel van perceel [perceelnr. 2] openbaar te houden, een en ander op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 10.000,00;
2.6.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.440,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over voornoemd bedrag te rekenen vanaf de vijftiende dag na heden tot aan de dag van betaling;
2.7.
begroot de nakosten op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan deze uitspraak hebben voldaan en er vervolgens betekening van deze uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
2.8.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten, over het bedrag van € 163,00 vanaf de vijftiende dag na heden tot de dag van betaling en over het bedrag van € 85,00 en de explootkosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van de uitspraak;
2.9.
verklaart de veroordelingen onder 2.3, 2.5, 2.6 en 2.8 uitvoerbaar bij voorraad;
2.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Voorlopige voorziening
3.2.
[eiser] heeft geen belang meer bij de gevorderde voorlopige voorzieningen, nu in de hoofdzaak een eindvonnis wordt gewezen. De incidentele vorderingen zullen dus worden afgewezen.
3.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling in het incident, vanwege de nauwe samenhang tussen de incidentele vorderingen en de vorderingen in de hoofdzaak.
Het driehoekje grond van perceel [perceelnr. 1]
3.4.
Het driehoekje grond van perceel [perceelnr. 1] (hierna: het driehoekje grond) dat tussen partijen in geschil is wordt, zoals blijkt uit de onder 2.2 genoemde foto’s, aan één zijde begrensd door de destijds door [naam 5] en later door [gedaagden] geplaatste erfafscheiding.
3.5.
De tweede zijde van het driehoekje grond is begrensd door water. Anders dan [gedaagden] betogen, is dit water op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 3 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1815) geen openbaar vaarwater. Openbaar vaarwater moet op grond van die uitspraak niet alleen openbaar zijn in de zin dat een ieder van het water gebruik kan maken. Voor openbaar vaarwater is daarnaast ook vereist dat het openbaar water met enige duurzaamheid en frequentie voor het economisch vervoer van goederen en personen worden gebruikt. Daarvan is in dit geval geen sprake.
3.6.
De laatste zijde van het driehoekje grond grensde tot 1985 aan de openbare weg. [eiser] heeft dit gedeelte in 1985 afgesloten met een afrastering met draaipoort met een slot en een bordje ‘verboden toegang voor onbevoegden’. Deze handeling is aan te merken als inbezitneming van het driehoekje grond. Voor derden was het namelijk kenbaar dat iemand claimde van het driehoekje grond eigenaar te zijn door inbezitneming. Dit was ook kenbaar voor de gemeente die destijds eigenaar was van het driehoekje grond, dat onderdeel vormde van het bij haar in eigendom behorende perceel [perceelnr. 1] dat zij in bruikleen had gegeven aan [naam 5] / [gedaagden]
3.7.
De gemeente had naar aanleiding van de afsluiting door [eiser] maatregelen moeten nemen om verjaring te voorkomen. Dat de gemeente perceel [perceelnr. 1] in bruikleen had gegeven en dat het [naam 5] / [gedaagden] op basis daarvan was toegestaan om het perceel af te sluiten doe daaraan niet af. De bruikleen is immers gebaseerd op een overeenkomst tussen de gemeente en [naam 5] / [gedaagden] Dat betekent niet dat de gemeente er automatisch van mocht uitgaan dat de afscheiding in 1985 geplaatst was door [naam 5] , zekernu [naam 5] op basis van de bruikleenovereenkomst al een deel van het perceel van een afscheiding had voorzien en daarbij het driehoekje grond uitdrukkelijk niet had meegenomen. Wanneer er vervolgens een extra afscheiding wordt geplaatst in 1985 waardoor het driehoekje grond werd afgesloten, had de gemeente in ieder geval moeten controleren of deze afscheiding door [naam 5] was geplaatst op basis van de bruikleenovereenkomst of dat dit door een derde was gedaan. Dit geldt voor de gemeente in dit geval temeer nu de gemeente voor 1985 al discussie heeft gehad met [eiser] en [naam 6] over het driehoekje grond.
3.8.
Tussen partijen is ook in geschil of [naam 6] eveneens aanspraak maakte op het driehoekje grond en dat mede in bezit heeft genomen in 1985. Niet in geschil is dat [naam 6] ook een sleutel van het slot van de afscheiding had. De rechtbank is echter van oordeel dat voldoende vaststaat dat alleen [eiser] het stukje grond in bezit heeft genomen. Dat blijkt uit punt 11 van advies van [naam 7] (productie 19 bij de conclusie van antwoord in het incident en in de hoofdzaak). Aldaar staat vermeld: “De heer [eiser] doet een beroep op verjaring van perceel [perceelnr. 3] en de heer [naam 6] doet een beroep op een recht van overpad dat door verjaring zou zijn ontstaan”. [naam 6] pretendeert dus niet eigenaar te zijn en dat blijkt ook overigens nergens uit. Dat [naam 6] slechts aanspraak maakt op een recht van overpad, ondersteunt juist de stelling van [eiser] dat hij zich gedroeg alsof hij eigenaar was door toestemming aan [naam 6] te gegeven om over het driehoekje grond te gaan door hem een sleutel van het slot te geven.
3.9.
[gedaagden] hebben nog als verweer gevoerd dat de door [naam 5] geplaatste erfafscheiding in eerste instantie bestond uit een laag hekje waar overheen gestapt kon worden, zodat er toegang tot het driehoekje grond was door [naam 5] . Volgens [gedaagden] werd hierdoor de inbezitneming door [eiser] doorbroken. Dit verweer faalt alleen al nu [naam 5] schriftelijk heeft verklaard zelf nooit gebruik te hebben gemaakt van het driehoekje grond. Dit was van vóór de afsluiting van het driehoekje grond door [eiser] totdat [naam 5] geen eigenaar meer was van [adres 3] op 2 augustus 1995. Voor zover [gedaagden] hebben gesteld dat zij een opening hebben aangebracht in hun nieuwe erfafscheiding waardoor er toegang ontstond tot het driehoekje grond, kan dit verweer hen niet baten. Het enkel aanbrengen van een opening/poort in een erfafscheiding is geen daad van inbezitneming. Dat de erfafscheiding open kon was van buitenaf ook niet kenbaar. De inbezitneming van het driehoekje grond door [eiser] is door deze handelingen niet doorbroken. Ook de enkele omstandigheid dat [gedaagden] op het driehoekje grond zijn geweest, is geen daad van inbezitneming en leidt er niet toe dat de verjaring is doorbroken. Bovendien zagen [gedaagden] zich niet als eigenaar van het driehoekje grond, want zij hebben dat in 2021 juist van de gemeente gekocht.
3.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van 1985 tot en met 2005 [eiser] zich onafgebroken heeft gedragen als ondubbelzinnig bezitter en eigenaar van het driehoekje grond. [eiser] is dus door verjaring eigenaar hiervan geworden.
3.11.
[gedaagden] hebben nog als verweer gevoerd dat [eiser] geen belang heeft bij het driehoekje grond omdat de loopbrug naar zijn daarachter gelegen perceel is verwijderd en hij geen vergunning zal kunnen krijgen voor een nieuwe brug. Het driehoekje grond was volgens hen enkel van nut voor [eiser] omdat hij via dit driehoekje grond en de destijds aanwezige, maar inmiddels door [gedaagden] verwijderde loopbrug, toegang had tot zijn daarachter gelegen perceel. Nog los van het feit dat de rechtbank het met [eiser] niet waarschijnlijk acht dat de loopbrug niet mag worden teruggeplaatst, geldt dat [eiser] reeds een voldoende belang heeft nu hij door de verjaring de eigendom verkrijgt van het driehoekje grond.
3.12.
De gevorderde verklaring voor recht in verband met het driehoekje grond zal de rechtbank toewijzen. Nu [eiser] eigenaar is van het driehoekje grond, dienen [gedaagden] hun medewerking te verlenen aan de notariële levering van het driehoekje grond. De daarop gerichte vordering van [eiser] wordt eveneens toegewezen. De gevorderde dwangsom wordt gematigd tot € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00.
Perceel [perceelnr. 2]
3.13.
Op basis van diverse overgelegde foto’s, waaronder laatstelijk de foto van 21 november 2018 onder 5.1 van de spreekaantekeningen van de advocaat van [eiser] , is duidelijk dat perceel [perceelnr. 2] waar dat grenst aan het driehoekje grond was voorzien van wegverharding en was ingericht als openbare weg. Om die reden kan de gevorderde verklaring voor recht dat perceel [perceelnr. 2] als ‘openbare weg’ in de zin van de Wegenverkeerswet beschouwd moet worden, worden toegewezen. De rechtbank beperkt het gedeelte dat als ‘openbare weg’ moet worden beschouwd tot dat deel van perceel [perceelnr. 2] , dat grenst aan het driehoekje grond. Dit deel van het perceel dient openbaar en bestraat te blijven.
3.14.
Omdat [gedaagden] perceel [perceelnr. 2] inmiddels met een schutting van de openbare weg hebben afgesloten, zal de rechtbank [gedaagden] verplichten om de schutting op het deel dat openbaar moet blijven te verwijderen en verwijderd te houden. Tevens dient de bestrating – voor zover deze door [gedaagden] van het openbare deel van perceel [perceelnr. 2] is verwijderd – door [gedaagden] te worden teruggeplaatst. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00.
3.15.
Nu het primair gevorderde is toegewezen, wordt het subsidiair gevorderde afgewezen.
Proceskosten en slotopmerking
3.16.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op een bedrag van € 314,00 voor griffierecht en € 1.126,00 voor salaris advocaat (2 punten à € 563,00, tarief II), totaal een bedrag van € 1.440,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Ook de gevorderde nakosten zullen worden begroot volgens het liquidatietarief.
3.17.
De rechtbank zal het meer of anders gevorderde afwijzen.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. J.L.M. Luiten, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 30 november 2022.
WAARVAN PROCES-VERBAAL