ECLI:NL:RBDHA:2022:13427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
C/09/636342 / FA RK 22-6741
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot teruggeleiding van kinderen in het kader van internationale kinderontvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2022 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot teruggeleiding van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], naar Polen. Het verzoek was ingediend door de vader, die stelde dat de moeder de kinderen zonder zijn toestemming naar Nederland had gebracht, wat volgens hem een ongeoorloofde overbrenging was in de zin van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in Polen hadden en dat het gezagsrecht gezamenlijk werd uitgeoefend. De rechtbank heeft de moeder verweten dat zij de kinderen abrupt van de vader heeft gescheiden en hen in een onzekere situatie heeft gebracht.

De rechtbank heeft de minderjarigen gehoord en vastgesteld dat zij zich in een ontwikkelingsfase bevinden waarin zij een eigen mening kunnen vormen. Beide kinderen hebben aangegeven dat zij niet terug willen naar Polen en dat zij zich gelukkig voelen in Nederland. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weerstand van de kinderen tegen terugkeer naar Polen authentiek is en niet het resultaat van beïnvloeding door de moeder. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de kinderen afgewezen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de ouders in een langdurige echtscheidingsproblematiek zijn verwikkeld, wat schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, en de bijzondere curator is benoemd om de kinderen te begeleiden in deze situatie.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 22-6741
Zaaknummer: C/09/636342
Datum beschikking: 12 december 2022

Internationale kinderontvoering

Beschikking in het kader van het op 9 oktober 2022 ingekomen verzoek van:

[naam 1] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 1] , Polen,
advocaat: mr. S. Scheimann te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam 2] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J. Mulder te Rotterdam (voorheen: mr. P.J.W. de Water).

Procedure

Bij beschikking van 1 november 2022 is [bijzondere curator] tot bijzondere curator over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 2] , Polen (hierna: [voornaam minderjarige 1] )
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 2] , Polen (hierna:
[voornaam minderjarige 2] ),
benoemd.
Aan de bijzondere curator is verzocht onder meer de volgende vragen te beantwoorden:
Wat geeft de minderjarige zelf aan over een eventueel verblijf in Polen en een eventueel verblijf in Nederland?
In hoeverre lijkt de minderjarige zich vrij te kunnen uiten?
In hoeverre lijkt de minderjarige de gevolgen van het verblijf in Polen of het verblijf in Nederland te overzien?
Verder is bij voornoemde beschikking iedere verdere beslissing aangehouden en is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- de brief van 21 november 2022, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het verweerschrift;
- het verslag van de bijzondere curator.
De rechtbank heeft op 28 november 2022 met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] gesproken. Bij het gesprek met [voornaam minderjarige 1] was de bijzondere curator via een videoverbinding aanwezig.
Op 28 november 2022 is de behandeling ter zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader in aanwezigheid van [naam 3] , tolk in de Poolse taal, en bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en [naam 4] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). De bijzondere curator is via een videoverbinding ter zitting verschenen.
Van de zijde van de vader zijn pleitaantekeningen overgelegd.

Feiten

- Partijen zijn op [datum huwelijk] 2010 te [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd.
- Zij zijn de ouders van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
- Begin 2020 heeft de moeder bij de rechtbank te [plaats 1] , Polen, een echtscheidingsverzoek ingediend.
- Sinds medio 2020 wonen de moeder en de kinderen niet meer samen met de vader.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- Bij beschikking van [beschikkingsdatum 1] 2020 van de rechtbank te [plaats 1] , Polen, is het hoofdverblijf van de kinderen voorlopig, voor de duur van de echtscheidingsprocedure, aan de moeder toegekend. Bij afzonderlijke beschikking van [beschikkingsdatum 1] 2020 heeft die rechtbank voorlopige voorzieningen getroffen en bepaald dat de vader recht heeft op contact met de kinderen gedurende de week waarin de kinderen het weekend bij de moeder doorbrengen op dinsdag en donderdag van 15.00 uur tot 20.00 uur en in het 2e en 4e weekend van de van de maand van 10.00 uur op zaterdag tot 18.30 uur op zondag, buiten aanwezigheid van de moeder en buiten de woonplaats van de kinderen, waartoe de vader de kinderen steeds ophaalt en terugbrengt.
- Bij beschikking van [beschikkingsdatum 2] 2021 heeft de rechtbank te [plaats 1] , Polen, aan de moeder vervangende toestemming gegeven, die de toestemming van de vader verving, om de kinderen in te schrijven op een basisschool te [plaats 1] . Tevens heeft de moeder toestemming gekregen om de kinderen tijdens vakanties, schoolvakanties en andere vrije perioden van meer dan 2 dagen, maximaal tweemaal per kalenderjaar, voor en periode van maximaal telkens veertien dagen, mee te nemen naar het buitenland, een en ander in overeenstemming met hetgeen bij beslissing van [beschikkingsdatum 1] 2020 ter zake van het contact en het gezag was bepaald.
- In het kader van de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank te [plaats 1] , Polen, advies gevraagd aan het OZSS (een adviserend Team van Gerechtelijke Deskundigen bij die rechtbank), dat op 22 juli 2021 aan de rechtbank heeft gerapporteerd.
- Op 6 juli 2022 heeft de moeder bij de rechtbank te [plaats 1] , Polen, een verzoek ingediend tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag. Tevens heeft de moeder verzocht om toestemming van de rechtbank om permanent met de kinderen naar Nederland te verhuizen. In deze procedure is nog geen rechterlijke beslissing genomen.
- De vader heeft op 10 juli 2022 niet ingestemd met een vakantie van de moeder met de kinderen naar Nederland in de periode van 8 tot 28 augustus 2022, aangezien dat de derde reis in dat kalenderjaar zou zijn (en dus in strijd met de door de rechter vastgestelde regeling).
- Op of omstreeks 8 augustus 2022 heeft de moeder met de kinderen Polen verlaten en is zij met de kinderen naar Nederland vertrokken.
- Op 28 september 2022 heeft de moeder de vader meegedeeld dat zij met de kinderen (permanent) verhuisd is naar Nederland,.
- De vader heeft de Poolse nationaliteit, de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit en de kinderen hebben de Poolse en de Nederlandse nationaliteit.
- De vader heeft zich op 29 augustus 2022 gewend tot de Poolse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de Nederlandse CA geregistreerd onder IKO nr. [kenmerk] .

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden kinderen te bevelen, althans de terugkeer van de kinderen vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder de kinderen dient terug te brengen naar Polen, dan wel – indien de moeder nalaat de kinderen terug te brengen – te bepalen op welke datum de moeder de kinderen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de kinderen zelf mee terug kan nemen naar Polen, met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding zoals advocaatkosten, rechtbankkosten en autokosten , een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.

Beoordeling

Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Polen zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834).
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in Polen hadden. Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging niet had plaatsgevonden. Nu voorts niet in geschil is dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de overbrenging naar Nederland en dat de overbrenging van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Pools recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat de overbrenging van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
De rechtbank acht het van belang hier alvast op te merken dat zij het de moeder kwalijk neemt dat zij goed voorbereid, met een vooropgezet plan en zonder de vader behoorlijk in te lichten of een beslissing van de Poolse rechtbank over een verhuizing naar Nederland af te wachten, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar Nederland heeft gebracht. De moeder heeft de kinderen hiermee abrupt van de vader gescheiden en van school gehaald zonder dat zij afscheid konden nemen, hen hierdoor in een onzekere situatie gebracht en het contact met de vader langere tijd onmogelijk gemaakt. Een dergelijke actie van eigenrichting acht de rechtbank onacceptabel en in strijd met de belangen van de [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in Nederland zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de beide kinderen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder heeft primair betoogd dat er sprake is van de weigeringsgrond, zoals bedoeld in artikel 13 lid 2 van het Verdrag. Subsidiair beroept de moeder zich op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b, van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
Ingevolge artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechtbank weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
De moeder heeft aangevoerd dat zij na een incident met de vader op 14 mei 2020 door de vader uit de echtelijke woning in [woonplaats 1] is verwijderd en dat [voornaam minderjarige 1] haar meteen is gevolgd. Kort daarna heeft de moeder een woning in [woonplaats 3] gevonden, alwaar zij met de beide kinderen is gaan wonen. Waar de kinderen het in [woonplaats 1] op school moeilijk hadden, geen vrienden hadden en niet deelnamen aan buitenschoolse activiteiten, ging het in [woonplaats 3] beter met hun. Er werd uitvoering gegeven aan een omgangsregeling, maar beide kinderen wilden op enig moment niet meer naar de vader toe. [voornaam minderjarige 2] gaf aan dat de vader geen belangstelling voor hem had en [voornaam minderjarige 1] ervoer de vader als onprettig en agressief. [voornaam minderjarige 1] en de vader hebben een moeizame relatie, waarbij zij aangeeft dat haar vader [voornaam minderjarige 2] voortrekt. Beide kinderen geven aan dat de vader veel alcohol gebruikt. Ter onderbouwing van hetgeen zij heeft aangevoerd verwijst de moeder naar het rapport van het OZSS van 22 juli 2021 waaruit blijkt dat het met de kinderen in Polen, met name door de conflictueuze relatie van hun ouders, niet goed ging. Het OZSS heeft opgemerkt dat de kinderen, hoewel de contactregeling niet zonder problemen verloopt en met name [voornaam minderjarige 1] contact met de vader afhoudt, de kinderen wel de mogelijkheid moeten blijven houden om met beide ouders contact te onderhouden. Dat het contact tussen de vader en de kinderen niet altijd prettig verloopt wordt - volgens de moeder - bevestigd door een door de moeder ingeschakelde psycholoog, [psycholoog] van de [praktijk] , die zich, in haar rapportage van 12 mei 2022 (door de moeder overgelegd als productie 4 bij het verweerschrift) vooral uitlaat over dat contact van de kinderen met de vader.
Na de regiezitting van 1 november 2022 heeft contact tussen de vader en de kinderen plaatsgevonden. De kinderen wilden dat aanvankelijk beiden niet, maar uiteindelijk hebben de vader en de kinderen elkaar wel gezien. [voornaam minderjarige 1] heeft aangegeven dat zij vreest dat als zij zich op dit moment inspant om de band met haar vader weer op te bouwen, zij daarmee direct instemt met een mogelijke terugkeer naar Polen, en dat wil zij voorkomen.
De kinderen zijn gelukkig in Nederland, volgens de moeder, en willen niet terug naar Polen. Het gaat goed op school. Zij hebben weliswaar een achterstand op hun Nederlandse leeftijdsgenoten maar krijgen bijles voor de vakken begrijpend lezen, woordenschat en spelling. Zij hebben nieuwe vrienden gemaakt en nemen deel aan buitenschoolse activiteiten. [voornaam minderjarige 1] gaat in 2023 naar de middelbare school en heeft daartoe al een keuze gemaakt. De kinderen hebben een warm contact met de familieleden van de moeder; dat vindt wekelijks en soms vaker plaats. De kinderen zijn nu vrolijk, leuk en sociaal, ze gaan graag naar school en willen graag leren; de moeder wenst daarom voor de kinderen dat de huidige situatie in stand wordt gehouden.
Volgens de vader ging het prima met de kinderen in Polen. Hij acht het verzet van de kinderen niet authentiek of van de kinderen zelf afkomstig maar ingegeven door de loyaliteit richting hun moeder die in Nederland wil wonen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft met elk van de kinderen afzonderlijk gesproken en stelt vast dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] (respectievelijk 12,5 en 11 jaar oud) een mate van rijpheid hebben bereikt die rechtvaardigt dat met hun mening rekening wordt gehouden.
De rechtbank constateert aan de hand van het verslag van de bijzondere curator en haar toelichting ter zitting, de toelichting van de Raad en de inhoud van het gesprek dat de rechtbank zelf met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] heeft gevoerd, dat beide kinderen zich in een ontwikkelingsfase bevinden waarin zij al onafhankelijk een eigen mening vormen. De kinderen geven er blijk van dat zij de gevolgen van een verblijf in Polen of Nederland goed kunnen overzien. [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] hebben zowel bij de bijzondere curator als in het gesprek met de rechtbank duidelijk gemaakt dat zij ernstige bezwaren hebben tegen terugkeer naar Polen. Bij de beoordeling van deze bezwaren stelt de rechtbank voorop dat verzet als bedoeld in artikel 13, lid 2 van het Verdrag meer inhoudt dan de enkele wens ergens niet meer te willen wonen en in het huidige land te willen blijven.
De rechtbank constateert daarnaast dat beide kinderen goed kunnen uitleggen waarom zij niet meer terug willen naar Polen. Het ging niet goed op school in het dorp waar zij met hun ouders samen woonden; zij hadden daar geen vrienden en vriendinnen. Na de verhuizing van de moeder met de kinderen naar [woonplaats 3] verbeterde dat niet. Beide kinderen werden gepest en hadden ook daar geen/nauwelijks vrienden of vriendinnen. [voornaam minderjarige 1] heeft nog aangegeven dat zij met de familie van de vader ook niet close was. De langslepende scheidingsproblematiek van de ouders, de non-communicatie tussen de ouders en verschillende opvoedstijlen, maakte de opvoedsituatie waarin de kinderen in Polen verkeerden voor de kinderen onveilig. [voornaam minderjarige 1] geeft aan dat zij niets meer met haar vader te maken wil hebben. [voornaam minderjarige 2] is na de laatste keer dat hij langere tijd bij zijn vader is geweest negatief over zijn vader. In Nederland is alles anders. De kinderen vinden het fijn in [woonplaats 2] en op hun school daar. In korte tijd hebben zij vrienden om zich heen vergaard en er wordt deelgenomen aan buitenschoolse activiteiten. [voornaam minderjarige 1] heeft aangegeven heel erg blij te zijn dat zij in Nederland is. Zij wil absoluut niet terug naar Polen. Zij geeft aan helemaal geen contact meer met haar vader te willen. [voornaam minderjarige 2] zou met een terugkeer naar Polen “niet zo blij zijn”. Al het goede wat ze nu in Nederland om zich heen hebben (vrienden, zijn school, het huis, spullen enzovoort) zou dan weg moeten en dat heeft hij liever niet. [voornaam minderjarige 2] laat merken dat hij wel behoefte heeft aan contact met zijn vader, maar wel onder bepaalde voorwaarden, waaronder het niet drinken van (te veel) alcohol.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de weerstand tegen terugkeer naar Polen op actieve wijze is beïnvloed door de moeder. De bijzondere curator heeft in haar verslag beschreven dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zich vrij lijken te kunnen uiten en dat zij niet de indruk heeft dat zij enige druk vanuit de moeder hebben ervaren om iets wel of niet te zeggen. Dit is in lijn met wat de rechtbank zelf heeft kunnen constateren tijdens het gesprek met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Zoals de bijzondere curator ter zitting heeft toegelicht, is het onvermijdelijk dat een kind dat langere tijd bij één ouder is, die kant van het scheidingsverhaal meer kent en de andere ouder meer op afstand komt te staan. Dat is echter van een andere aard en orde dan de situatie waarin sprake is van actieve beïnvloeding op zodanige wijze dat de mening en de wensen van het kind niet authentiek meer zouden zijn. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat dit laatste zich zou voordoen. Evenmin blijkt uit uitlatingen van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] dat sprake zou zijn van een loyaliteitsconflict, als gevolg waarvan zij zich gedwongen zouden voelen te kiezen voor de moeder in Nederland of de vader in Polen en verzet om die reden niet zou kunnen worden aangenomen. Uit de wijze waarop met name [voornaam minderjarige 2] over zijn beide ouders spreekt, valt op te maken dat hij in elk geval graag met beiden een goede band onderhoudt. Dat hij niet wil terugkeren naar Polen staat daar naar het oordeel van de rechtbank los van. Ten aanzien van [voornaam minderjarige 1] kan niet worden uitgesloten dat zij, wanneer het om haar heen rustig wordt en zij gaat voelen dat zij in Nederland veilig is, op termijn weer contact met haar vader wenst.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de teruggeleiding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar Polen afwijzen, nu [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zich daartegen verzetten. De overige verweren van de moeder behoeven gelet hierop geen verdere bespreking meer.
De rechtbank merkt overigens op dat de situatie waarin de kinderen verkeren, waarbij hun ouders al geruime tijd verstrikt zijn in forse echtscheidingsproblematiek waarmee zij hun kinderen wellicht niet bewust, maar toch behoorlijk belasten, zorgelijk te vinden. Kennis genomen hebbend van de rapportage van de Poolse OZSS waarin de situatie van de kinderen tot juni 2021 wordt beschreven, kan de rechtbank thans niet anders constateren dan dat de ouders, die al jaren een slechte verstandhouding met elkaar hebben en niet of nauwelijks met elkaar communiceren en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] daarmee dagelijks belasten, hun kinderen beschadigen in hun ontwikkeling. De rechtbank raadt de ouders daarom nadrukkelijk aan hulp te zoeken bij het oplossen van hun problemen en samen afspraken te maken over een voor de kinderen veilig opvoedklimaat waarbij zij vrij en onbelast contact kunnen onderhouden met hun beide ouders.
Kosten
Nu de rechtbank het verzoek tot teruggeleiding afwijst, bestaat er geen aanleiding om de moeder in de kosten van de teruggeleiding en/of proceskosten te veroordelen. De rechtbank zal dit verzoek van de vader dan ook afwijzen. De proceskosten zal de rechtbank gelet op de familierechtelijke aard van de procedure compenseren als hierna vermeld.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hun bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2010 te [geboorteplaats 2] , Polen, en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 2] , Polen,
naar Polen;
beschouwt - voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing - de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van
12 januari 2023 als beëindigd;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, J. Visser en H. Dragtsma, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2022.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.