ECLI:NL:RBDHA:2022:13399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
NL22.19193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van geen rechtmatig verblijf als EU-burger

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over het verblijf van een EU-burger in Nederland. Eiser, die de Litouwse nationaliteit heeft, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn bezwaar tegen de vaststelling dat hij geen rechtmatig verblijf heeft, kennelijk ongegrond is verklaard. Eiser heeft in juli 2018 Nederland betreden en heeft sindsdien verschillende asielaanvragen ingediend, die alle niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft op 1 december 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, en de staatssecretaris door mr. J. Visschers.

De rechtbank overweegt dat eiser verzocht heeft om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, wat is toegewezen. Eiser heeft aangevoerd dat hij rechtmatig verblijf heeft, omdat hij inmiddels weer een baan heeft gevonden, maar de rechtbank oordeelt dat de overgelegde intentieverklaring niet voldoende bewijs levert dat hij ten tijde van het bestreden besluit als werknemer of werkzoekende kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat verweerder op basis van de feiten en omstandigheden op 30 augustus 2022 terecht heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19193

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: drs. B.H. Wezeman en mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de vaststelling dat hij geen rechtmatig verblijf als EU-burger heeft kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Visschers.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. In wat eiser daarover naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank aanleiding om dat verzoek definitief toe te wijzen.
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Litouwse nationaliteit te hebben. Hij stelt in juli 2018 naar Nederland te zijn gekomen.
3. Bij besluit van 14 februari 2019 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als EU-burger had. Eiser is vervolgens bij besluit van 24 maart 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld. Het daartegen door eiser ingestelde beroep en hoger beroep is ongegrond verklaard.
4. Op 9 april 2019 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 16 mei 2019 heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen door eiser ingestelde beroep en hoger beroep is ongegrond verklaard. Op 5 juli 2019 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 12 april 2020 heeft verweerder deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
5. Op 24 januari en 9 maart 2022 is eiser verhoord door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM). Dit heeft geleid tot een voorstel aan verweerder om vast te stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf als EU-burger heeft. Omdat eiser regelmatig in aanraking komt met de politie vanwege overlastgevend gedrag en het plegen van diefstal heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar eisers verblijfsstatus. Bij besluit van 21 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als EU-burger heeft. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser langer dan drie maanden in Nederland verblijft en geen werknemer, zelfstandige of werkzoekende is en niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Ook wijst een belangenafweging uit dat dit besluit voor eiser niet onevenredig is.
6. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. In beroep voert eiser daartegen aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij geen werknemer is en dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord over zijn bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Een persoon met de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie die langer dan drie maanden in Nederland verblijft, moet voldoen aan de voorwaarden van de Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn). Deze voorwaarden zijn overgenomen in Paragraaf 2 van Afdeling 2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
8. Zodra aan deze voorwaarden wordt voldaan, bestaat er rechtmatig verblijf. Ter bevestiging daarvan kan verweerder een document zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgeven. Als niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan, kan verweerder vaststellen dat er geen sprake meer is van rechtmatig verblijf in Nederland en bepalen dat de betrokkene Nederland dient te verlaten. Als de betrokkene daarna weer aan de voorwaarden voldoet, ontstaat er opnieuw een rechtmatig verblijf.
9. De bestuursrechter toetst een besluit aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment golden (
ex tunc-toetsing). Anders dan in bijvoorbeeld asielzaken bestaat er in zaken zoals deze geen uitzondering op dit uitgangspunt.
10. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder op 30 augustus 2022 niet heeft kunnen vaststellen dat eiser geen rechtmatig verblijf als EU-burger heeft. Eiser stelt dat hij inmiddels weer een baan heeft gevonden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij een intentieverklaring van zijn gestelde werkgever van 16 september 2022 overgelegd. Hieruit blijkt echter niet dat eiser ten tijde van het bestreden besluit een werknemer was zoals bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, van het Vb. Evenmin blijkt hieruit dat eiser toen een werkzoekende was zoals bedoeld in artikel 8.12, tweede lid, van het Vb. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om zijn bezwaar te onderbouwen. Op 15 mei 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt. In de gronden van bezwaar van 2 augustus 2022 heeft eiser een algemeen voorbehoud gemaakt voor het overleggen van nadere bewijsstukken. Verweerder is op 30 augustus 2022 tot beslissen overgegaan. Niet valt in te zien waarom eiser aan deze periode niet voldoende zou hebben gehad om bewijsstukken te overleggen.
11. Gelet hierop heeft verweerder op voorhand mogen aannemen dat het bezwaar, gelezen in relatie tot het primaire besluit, geen kans van slagen had, zodat op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mocht worden afgezien van horen in bezwaar. De enkele verwijzing in de gronden van beroep naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, leidt niet tot een andere conclusie.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.