ECLI:NL:RBDHA:2022:13373
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 6 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank om een verweerschrift in te dienen. Op 16 augustus 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd, maar eiser heeft aangegeven het beroep te handhaven. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen. Eiser heeft geen procesbelang meer, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Daarnaast heeft de rechtbank de vraag beoordeeld of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat hij geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen.
Eiser stelt dat deze tijdelijke wet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die de onverbindendheid van de Tijdelijke wet bevestigen, maar oordeelt dat artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie niet in de weg staat aan de afschaffing van de bestuurlijke dwangsom. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft ook geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel, omdat er mogelijkheden zijn om bij de rechter te klagen over schendingen van beslistermijnen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk is en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.