ECLI:NL:RBDHA:2022:13366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
21/343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vestiging van een voorkeursrecht door de gemeente Pijnacker-Nootdorp en de belangenafweging ten aanzien van eigendomsrechten

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van meerdere percelen in Pijnacker-Nootdorp, en de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De gemeente had op basis van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) een voorkeursrecht gevestigd op de percelen van de eiser. Eiser was het niet eens met dit besluit en had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van de gemeente, waarin het bezwaar van eiser ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 oktober 2022, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. De gemeente werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de vestiging van een voorkeursrecht een discretionaire bevoegdheid van de gemeente betreft, die terughoudend door de rechter moet worden getoetst. De rechtbank concludeerde dat de gemeente voldoende had gemotiveerd dat het algemeen belang om de regierol van de gemeente te waarborgen zwaarder weegt dan de belangen van de individuele grondeigenaren. Eiser voerde aan dat er geen nut of noodzaak was voor het voorkeursrecht tot 2050 en dat zijn eigendomsrechten ernstig werden ingeperkt. De rechtbank oordeelde echter dat de Wvg geen voorkeursrecht tot 2050 toestaat en dat de inbreuk op het eigendomsrecht van eiser relatief beperkt is.

De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging die door de gemeente was gemaakt, in overeenstemming was met de wet en dat er geen strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.P. Keulers),
en

de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, verweerder

(gemachtigde: mr. J.L.G. Niederer en mr. H. Zeilmaker).

Procesverloop

In het besluit van 19 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 5 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) een voorkeursrecht gevestigd op de percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] , [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] en [perceelnummer 5] in [plaats] .
In het besluit van 3 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. Niederer, bijgestaan door [A] .

Overwegingen

1.1.
Verweerder heeft in document “De Vloer” opgenomen dat er in Pijnacker-Nootdorp 3000 tot 4000 nieuwe woningen nodig zijn en heeft 4 kleinere glastuingebieden benoemd die op termijn getransformeerd kunnen worden naar woongebied. Eén van deze gebieden is het gebied Overgauw.
1.2.
Eiser is eigenaar van de percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] , [perceelnummer 3] , [perceelnummer 4] en [perceelnummer 5] (percelen) in het gebied [gebied] in [plaats] . Op deze percelen is het voorkeursrecht gevestigd.
2. In het bestreden besluit is met inachtneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie een aanvullende motivering opgenomen en zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het algemeen belang om de positie en de regierol van de gemeente ten aanzien van de verwerving van gronden en de ontwikkeling van het gebied te waarborgen en ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan, zwaarder weegt dan de belangen van individuele grondeigenaren en rechthebbenden. Bovendien heeft de wetgever bij de totstandkoming van de Wvg de met het vestigen van het voorkeursrecht te dienen algemeen belang reeds afgewogen tegen de individuele belangen van de grondeigenaren. Deze belangen hoeven daarom niet opnieuw in een afzonderlijke belangenafweging te worden betrokken. Er is sprake van een relatief beperkte inbreuk op het eigendomsrecht van eiser en er zijn waarborgen opgenomen in de Wvg. Daarnaast is de aanwijzing zorgvuldig voorbereid, waarbij is uitgegaan van een logische begrenzing en waarbij een aantal criteria en randvoorwaarden zijn gehanteerd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartegen – samengevat weergegeven – het volgende aan. Er is geen nut of noodzaak om een voorkeursrecht te vestigen tot 2050. Verweerder heeft onvoldoende de belangen afgewogen en onvoldoende gemotiveerd waarom de belangen van verweerder zwaarder wegen dan die van eiser. Er is sprake van een zeer ernstige inbreuk op het eigendomsrecht van eiser. Niet is afgewogen of het belang van verweerder ook op andere wijze kan worden bereikt. Eiser is daarnaast van mening dat er geen sprake is van een algemeen belang en het bestreden besluit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het bezwaarschrift dient als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Eiser stelt dat er geen nut of noodzaak voor verweerder is om een voorkeursrecht te vestigen tot en met 2050.
5.2.
De rechtbank overweegt dat een voorkeursrecht tot en met 2050 niet is toegestaan op grond van de Wvg. Als alle vestigingsgrondslagen worden benut, kan de totale geldingsduur van een voorkeursrecht uitkomen op (maximaal) zestien jaar en drie maanden. Er kan derhalve geen sprake zijn van een voorkeursrecht tot en met 2050. Uit de stukken blijkt ook niet dat een dergelijk lang voorkeursrecht is gevestigd.
6.1.
Eiser stelt daarnaast dat verweerder onvoldoende zijn belangen heeft afgewogen. Hij exploiteert een succesvol en goed lopend glastuinbouwbedrijf en heeft een bedrijfsopvolger klaar staan om het over te nemen. Er is sprake van een zeer ernstige inbreuk op het eigendomsrecht van eiser, welke inbreuk in het kader van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (Eerste Protocol) bij wet geregeld moet zijn en alleen met inachtneming van proportionaliteit in het kader van het algemeen belang mag plaatsvinden. Daarnaast is geen sprake van een algemeen belang, maar van een privaatrechtelijk en louter financieel belang.
6.2.
Verweerder voert daartegen aan dat er in de Wvg verschillende uitzonderingen zijn opgenomen op de aanbiedingsplicht, bijvoorbeeld voor een vervreemding die geschiedt ingevolge een overeenkomst tussen bloed- of aanverwanten. De vestiging van een voorkeursrecht staat dus niet zonder meer in de weg aan het realiseren van bedrijfsopvolging. Verder voert verweerder aan dat slechts sprake is van een beperkte inbreuk op het eigendomsrecht die plaatsvindt op grond van het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet. Een minder verregaand instrument om de regiefunctie van de gemeente te behouden is niet voorhanden. Verweerder wijst er daarnaast op dat het financiële belang van eiser reeds is afgewogen door de wetgever. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat er een belangenafweging plaats heeft gevonden en dat het belang van verweerder om regie te voeren is afgewogen tegen het belang van de eigendomspositie van eiser. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat het aanwezig zijn van een bedrijfsopvolger wordt gezien als een financieel belang. Overige belangen zijn door eiser niet genoemd.
6.3.
De rechtbank overweegt dat de vestiging van een voorkeursrecht een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft. De uitoefening van die bevoegdheid dient door de rechter terughoudend te worden getoetst.
6.4.
Het is in het algemeen belang dat een gemeente haar ruimtelijk beleid kan verwezenlijken. Blijkens de wetsgeschiedenis is met de Wvg beoogd de positie van een gemeente ter verwezenlijking van haar ruimtelijk beleid te versterken door haar de mogelijkheid te bieden om een voorkeursrecht te vestigen op gronden. Met het vestigen van een voorkeursrecht krijgt de gemeente voorrang bij aankoop van gronden benodigd voor de verwezenlijking van haar ruimtelijk beleid en wordt voorkomen dat dit beleid wordt doorkruist door aankopen van die gronden door derden en, in het verlengde daarvan, eventueel prijsopdrijving door die derden.
6.5.
Voor zover eiser stelt dat er sprake is van een zeer ernstige inbreuk op zijn eigendomsrecht, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is er geen strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol (zie de uitspraak van 21 augustus 2002 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2002:AE6739). Weliswaar is sprake van een inbreuk op het in voormelde verdragsbepaling vastgelegde recht op het ongestoorde genot van het eigendomsrecht, doch deze inbreuk vindt plaats in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de Wvg, terwijl niet kan worden gezegd dat daarbij niet een redelijk evenwicht is bereikt tussen het door die wet nagestreefde algemene belang en de fundamentele rechten van de eigenaar.
Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het wettelijke voorkeursrecht slechts een betrekkelijk beperkte inbreuk op het eigendomsrecht maakt. De vestiging van het voorkeursrecht heeft niet tot gevolg dat eiser niet langer de hem toekomende eigendomsrechten zou kunnen uitoefenen, doch uitsluitend dat hij - indien hij tot vervreemding zou willen overgaan - eerst de gemeente in de gelegenheid moet stellen de gronden te kopen. Niet kan worden gezegd dat in de Wvg niet een redelijk evenwicht is bereikt tussen het door de wet nagestreefde algemene belang en de rechten van de eigenaar.
6.6.
De rechtbank overweegt verder dat de Afdeling heeft geoordeeld dat de wetgever bij de totstandkoming van de Wvg het met het vestigen van een voorkeursrecht te dienen algemene belang heeft afgewogen tegen het individuele financiële belang van de betrokken grondeigenaren. Het financiële belang van de eiser hoefde door verweerder dan ook niet meer afzonderlijk in de afweging te worden betrokken (zie de uitspraak van 11 juli 2018 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2018:2332).
6.7.
Ten aanzien van het door eiser genoemde belang dat hij een bedrijfsopvolger heeft die klaar staat om het bedrijf over te nemen, overweegt de rechtbank dat deze stelling niet is onderbouwd. Eiser heeft ook niet gesteld of de bedrijfsopvolger een bloed- of aanverwant betreft, zodat niet kan worden vastgesteld of de uitzondering in de Wvg op de aanbiedingsplicht voor een vervreemding die geschiedt ingevolge een overeenkomst tussen bloed- of aanverwanten van toepassing is. Voorts kan verweerder op verzoek van de grondeigenaar besluiten om ontheffing van de aanbiedingsplicht te verlenen, indien de grondeigenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hiertoe gewichtige redenen bestaan.
De rechtbank kan zich daarnaast vinden het standpunt van verweerder dat het aanwezig zijn van een bedrijfsopvolger een financieel belang betreft, waarmee bij de totstandkoming van de Wvg rekening is gehouden.
7.1.
Eiser stelt tot slot dat er sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel.
7.2.
Ten aanzien van het proportionaliteitsbeginsel kan de rechtbank verweerder volgen in zijn standpunt dat er geen ander, minder vergaand instrument is om de regie te behouden bij de planontwikkeling. Ten aanzien van het zorgvuldigheidsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser evenmin slaagt, gelet op hetgeen hierboven reeds is overwogen. Wat betreft de overige algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft eiser niet onderbouwd waarom er strijd zou zijn met deze beginselen.
8. Ten aanzien van de opmerking in het beroepschrift dat eiser de inhoud van het bezwaarschrift herhaald en ingelast acht, overweegt de rechtbank dat in het besteden besluit ingegaan is op de bezwaargronden. Behoudens de hiervoor besproken beroepsgronden, is niet aangevoerd dat de bezwaargronden onvoldoende zijn betrokken bij het bestreden besluit of waarom de reactie van verweerder hierop incorrect zou zijn.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2022.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.