ECLI:NL:RBDHA:2022:13365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
Awb 21/366
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om verlening van verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door stateloze eisers

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat eisers stateloos zijn, maar niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij onvrijwillig stateloos zijn gebleven. De rechtbank stelt vast dat eisers niet kunnen aantonen dat zij de Oekraïense nationaliteit niet kunnen verkrijgen en dat zij zich ten tijde van het bestreden besluit niet buiten hun schuld om niet naar Oekraïne kunnen begeven. Het beroep op diverse EHRM-arresten slaagt niet, omdat de rechtbank van oordeel is dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan die van eisers. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de aanvragen heeft afgewezen, omdat eisers niet beschikken over een geldige mvv en zij van dit vereiste niet worden vrijgesteld. De uitspraak is gedaan op 12 december 2022 en is openbaar gemaakt op 19 december 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/366

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser
V-nummer: [nummer] ,
en
[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum] 1964 ,
V-nummer [nummer] , eiseres,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: mr. A. Wildeboer).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] .
Verweerder heeft deze aanvragen met het besluit van 16 maart 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 december 2020 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met twee verweerschriften.
De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen. Verweerder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en bij schrijven van 25 februari 2022 documenten overgelegd aangaande het contact van verweerder met de Oekraïense autoriteiten, met het verzoek op grond van het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb dat – om gewichtige redenen - uitsluitend de rechtbank van de inhoud van deze stukken kennis mag nemen.
Bij uitspraak van 10 maart 2022 heeft de geheimhoudingskamer van deze rechtbank geoordeeld dat een beperkte kennisneming van de overgelegde documenten gerechtvaardigd is. De in deze uitspraak abusievelijk foutief vermelde personalia zijn hersteld bij hersteluitspraak van 23 maart 2022.
Bij brief van 1 april 2022 hebben eisers laten weten dat zij de rechtbank geen toestemming geven voor kennisneming van voormelde documenten. Deze zullen daarom niet bij de beoordeling worden betrokken.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Standpunten van partijen

1.1
Verweerder heeft in het primaire besluit de aanvragen afgewezen, omdat eisers niet beschikken over een geldige mvv [2] en geen aanleiding bestaat om hen vrij te stellen van het mvv-vereiste. Eisers hebben privéleven in Nederland opgebouwd. De uitzetting van eisers is echter niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, nu het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het belang van eisers. Hierbij heeft verweerder betrokken dat er geen sprake van is dat eisers buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten en dat onaannemelijk is dat zij buiten hun wil stateloos zijn. Het is volgens verweerder namelijk onaannemelijk dat zij het Oekraïens staatsburgerschap niet kunnen verkrijgen. Verder heeft verweerder gewicht toegekend aan het feit dat eisers sinds 2008 in Nederland verblijven, maar ook betrokken dat zij hier nooit een verblijfsvergunning hebben gehad en dat hun uitgangspositie - omdat het hier gaat om een eerste toelating - minder sterk is. Verder heeft verweerder meegewogen dat uit niets blijkt dat eisers zich hebben verankerd in de Nederlandse samenleving. Dat zij enige sociale contacten hebben opgebouwd is inherent aan langdurig verblijf in Nederland. Eisers hebben het eerste deel van hun leven doorgebracht op wat nu Oekraïens grondgebied is en zijn meerderjarig dus mag worden verwacht dat zij zich kunnen handhaven in Oekraïne. Er is geen reden om aan te nemen dat eisers helemaal geen banden meer hebben met het gebied waar ze vandaan komen. Ten aanzien van de situatie in de zelfverklaarde Volksrepubliek Donetsk als ook de afkomst van eisers (eiseres: Joodse; eiser: Russische) en toenemend antisemitisme heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het gaat om onzekere toekomstige gebeurtenissen, deze motieven daarnaast ook zijn beoordeeld in de eerdere asielprocedures en niet tot asielverlening hebben geleid en hieruit bovendien niet blijkt dat eisers niet naar Oekraïne kunnen gaan. Verweerder ziet geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen. In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en geconcludeerd dat de aanvragen van eisers in het primaire besluit terecht zijn afgewezen.
1.2
Eisers hebben in hun beroepsgronden - kort gezegd - betoogd dat verweerder het mvv-vereiste niet mag tegenwerpen omdat zij stateloos zijn en niet tot Oekraïne zullen worden toegelaten. Er is sprake van een onzorgvuldige belangenafweging omdat niet alle relevante elementen zijn betrokken en verweerder ten onrechte de belangenafweging in hun nadeel heeft laten uitvallen.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers stateloos zijn, dat zij niet beschikken over een geldige mvv en dat zij privéleven hebben opgebouwd in Nederland. De rechtbank beoordeelt of verweerder eisers vrij had moeten stellen van het mvv-vereiste. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
De rechtbank stelt eisers niet in het gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Ex-tunc
2. De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om aanvragen om verlening van een reguliere verblijfsvergunning, waarbij in geschil is of uit artikel 8 van het EVRM volgt dat het door eisers in Nederland opgebouwde privéleven maakt dat aan hen verblijf zou moeten worden toegestaan. Hiervoor geldt, anders dan voor bijvoorbeeld asielaanvragen, dat de rechtbank het bestreden besluit
ex-tuncmoet toetsen. Ex-tunc betekent dat de rechtbank de rechtmatigheid van het bestreden besluit toetst aan het moment dat het bestreden besluit is genomen. Dit betekent ook dat de huidige oorlogssituatie in Oekraïne, zoals deze zich heeft ontwikkeld na het bestreden besluit niet bij de beoordeling zal worden betrokken. Hierbij wijst de rechtbank er ook op dat eisers zich nadrukkelijk op het standpunt hebben gesteld niet de Oekraïense nationaliteit te bezitten. Voor zover eisers toch zouden menen dat zij op grond van de gewijzigde situatie in Oekraïne in aanmerking komen voor vluchtelingschap of een subsidiaire beschermingsstatus, staat het hun uiteraard vrij om een asielaanvraag in te dienen.
Feiten en omstandigheden
3. Bij de beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.1
Eisers zijn op 29 augustus 2008 Nederland ingereisd en hebben op 30 augustus 2008 aanvragen om verlening van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvragen zijn op 3 september 2009 afgewezen. Hiertegen zijn niet binnen de daarvoor geldende termijn rechtsmiddelen ingesteld. De besluiten van 3 september 2009 staan daarom in rechte vast.
3.2
Bij brief van 16 oktober 2009 zijn de door eisers ingediende (herhaalde) aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van diezelfde datum aangemerkt als herhaalde aanvraag, omdat geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangedragen. Bij besluiten van 23 november 2009 zijn de aanvragen afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het daartegen ingestelde beroep is bij mondelinge uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 4 augustus 2010 gegrond verklaard en de bestreden besluiten zijn vernietigd. Bij besluit van 24 september 2010 heeft verweerder de aanvragen van eisers opnieuw afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 16 februari 2011 ongegrond verklaard. De Afdeling [3] heeft deze uitspraak op 12 augustus 2011 bevestigd.
3.3
Bij brief van 19 oktober 2009 heeft verweerder eisers brief van 5 augustus 2009 aan (toen nog) Hare Majesteit de Koningin beantwoord. Verweerder heeft eisers meegedeeld dat de informatie die zij geven in hun brief al bij de besluitvorming van de afwijzing van beide asielaanvragen was betrokken. Aan de beslissing van 3 september 2009 kan niets meer worden veranderd, omdat geen beroep is ingediend binnen de daarvoor geldende termijn.
3.4
Op 7 december 2011 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen hun feitelijke uitzetting. Verweerder heeft bij besluit van 5 januari 2012 dit bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 februari 2012 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch het beroep van eisers tegen dit besluit gegrond verklaard. Bij uitspraak van 26 maart 2013 [4] heeft de Afdeling deze uitspraak vernietigd en het beroep alsnog ongegrond verklaard.
3.5
Bij brief van 13 mei 2013 hebben eisers de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gevraagd zijn discretionaire bevoegdheid toe te passen. Bij brief van 8 augustus 2013 is meegedeeld dat de Staatssecretaris geen aanleiding ziet om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid.
3.6
Op 10 februari 2015 hebben eisers opnieuw aanvragen ingediend om verlening van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd. Bij besluiten van 14 februari 2015 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 2 april 2015 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 mei 2015 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
3.7
Bij brief van 11 november 2016 is namens eisers gevraagd gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid. Bij brief van 26 april 2017 is eisers meegedeeld dat geen reden wordt gezien om in het verblijf van eisers in Nederland te berusten.
3.8
Op 10 april 2017 hebben eisers een brief gestuurd aan Zijne Majesteit de Koning. Verweerder heeft deze brief op verzoek van de Koning beantwoord op 19 januari 2018. Daarin is meegedeeld dat geen reden wordt gezien om in het verblijf van eisers in Nederland te berusten.
3.9
Op 6 september 2019 hebben eisers de aanvragen ingediend die nu ter beoordeling voorliggen.
Zijn eisers onvrijwillig staatloos?
4. Niet ter discussie staat dat eisers als gevolg van het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie stateloos zijn geworden. Ook staat niet ter discussie dat ze de Oekraïense nationaliteit niet hebben. Wel ter discussie staat of eisers de Oekraïense nationaliteit kunnen verkrijgen en of zij onvrijwillig stateloos zijn.
4.1
Eisers stellen dat zij de Oekraïense nationaliteit niet kunnen krijgen, omdat zij na 13 november 1991 geen permanent verblijf hebben gehad in Oekraïne en geen paspoort type 1974 van USSR met aantekening door de autoriteiten van Oekraïne ‘gromadjanin Oekrajni’ hebben. Zij voldoen daarom niet aan de voorwaarden van artikelen 3 en 8 van de Oekraïense nationaliteitswetgeving. Eisers verwijzen naar een gezamenlijke brief van ‘The Right to Protection’ Charitable Fund en NGO ‘The Tenth of April’ van 3 juni 2021. Verder verwijzen eisers naar de brief van het ministerie van Binnenlandse zaken van Oekraïne (BiZa Oekraïne) aan het hoofd van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) van 24 januari 2012 waaruit volgens eisers blijkt dat zij niet voldoen aan de formele voorwaarden voor naturalisatie.
4.2
Verweerder heeft zijn standpunt in het bestreden besluit dat eisers wel de Oekraïense nationaliteit kunnen verkrijgen niet op artikel 3 maar op artikel 8 van de Oekraïense nationaliteitswetgeving gebaseerd. Dat wat eisers hebben aangevoerd ten aanzien van artikel 3 kan daarom onbesproken blijven. Anders dan eisers stellen, blijkt uit de door hen overgelegde vertalingen, dat het bij artikel 3 gaat om het hebben staatsburgerschap van rechtswege maar bij artikel 8 niet. Daarin gaat het om verwerving van staatsburgerschap en het verkrijgen daarvan op aanvraag. Uit de vertaling valt verder op te maken dat de eisen van permanent verblijf na 13 november 1991 en het hebben van een paspoort type 1974 van USSR met aantekening door de autoriteiten van Oekraïne ‘gromadjanin Oekrajni’, worden gesteld aan de personen genoemd onder sub 3, van artikel 3 van de nationaliteitswetgeving. Zoals gezegd gaat het in deze zaak om de mogelijkheid om de Oekraïense nationaliteit te verkrijgen op grond van artikel 8 van de nationaliteitswetgeving. In dat artikel worden deze eisen, zoals blijkt uit de vertalingen, niet gesteld.
4.3
Ten aanzien van de gezamenlijke brief van 3 juni 2021 van “The Right to Protection” en “The Tenth of April’ overweegt de rechtbank dat hieruit slechts blijkt dat het niet mogelijk is om de Oekraïense nationaliteit aan te vragen als een aanvrager
illegaalin Oekraïne verblijft. Dit is bij eisers niet het geval, en zoals verweerder in het verweerschrift van 3 november 2021 terecht heeft opgemerkt is niet gebleken dat het voor eisers onmogelijk is om de documenten die in de brief genoemd worden over te leggen en heeft verweerder er terecht op gewezen dat zij bij hun eerste asielaanvraag een staatlozenpaspoort hebben overgelegd.
4.4
Dat uit de brief van BiZa Oekraïne van 24 januari 2012 blijkt dat eisers niet voldoen aan de formele voorwaarden voor naturalisatie, volgt de rechtbank niet. In de brief staat onder meer het volgende:
“ In de vorige brief van 27 oktober 2011 (…) heeft het Staatsdepartement voor Naturalisatie, Immigratie en Registratie van natuurlijke personen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van de Oekraïne de readmissie (terugkeer) naar de Oekraïne van de familie [eisers] bevestigd.
Tegelijkertijd werd per Besluit van de Hoogste Administratieve Rechtbank van de Oekraïne van 03 november 2011 het vonnis van de Administratieve Arrondissementsrechtbank te Donetsk en het vonnis van het Administratieve Gerechtshof bevestigd waarin aan de bevoegde instanties van de Oekraïne opdracht werd gegeven om [eisers] uit te zetten naar de Verenigde Staten van Amerika, zijnde het land van hun gebruikelijke woonplaats.
Met het doel om de rechten en vrijheden van de mens te handhaven en om de situatie te voorkomen waarin stateloze personen gedwongen teruggestuurd worden naar de Oekraïne voor welke personen in de toekomst geen rechtsbesluit over hun verder status genomen kan worden, heeft het staatsdepartement de betreffende aanvragen gezonden naar het Ministerie van Justitie van de Oekraïne, het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Oekraïne, Staatsimmigratiedienst van de Oekraïne en de Ambassade van de Oekraïne in New York.
Tot aan het moment van ontvangst van de officiële antwoorden ziet het staatsdepartement zich genoodzaakt geen definitieve bevestiging van de readmisie van de burgers [eisers] naar de Oekraïne te geven.”
Anders dan eisers stellen blijkt uit deze brief niet dat er een toetsing aan artikel 8 van de nationaliteitswetgeving heeft plaatsgevonden of dat deze brief daarop is gebaseerd. Deze brief gaat over de wedertoelating (readmissie) tot en gedwongen uitzetting naar Oekraïne. De zinsnede
‘voor welke personen in de toekomst geen rechtsbesluit over hun verder status genomen kan worden’kan in deze context niet gezien worden als een afwijzing van een naturalisatieverzoek. Tijdens de procedures in Oekraïne hebben eisers bovendien meermalen aangegeven niet in Oekraïne maar in de Verenigde Staten te willen verblijven. Eisers hebben nooit een naturalisatieverzoek ingediend bij de Oekraïense autoriteiten. Het verslag, door eisers zelf opgemaakt, van een bezoek aan de Oekraïense ambassade op 22 februari 2013 ziet op het verkrijgen van Oekraïense reisdocumenten, waarvan de ambassadeur zegt dat hij deze niet af kan geven omdat eisers niet de Oekraïense nationaliteit bezitten. Het gaat niet over het alsnog kunnen verkrijgen van de Oekraïense nationaliteit.
4.5
In de door eisers aangehaalde publicatie van de IND, ‘
Staatloosheid, een mondiaal probleem (2016)’, staat dat stateloosheid vooral voorkomt bij inwoners van de voormalige Sovjet-Unie die zonder wettig verblijf en identiteitsdocumenten in Oekraïne verblijven, en die niet de nationaliteit van Oekraïne of een ander opvolgerstaat hebben weten te verkrijgen door juridische, administratieve en financiële obstakels. Dit is echter onvoldoende voor de conclusie dat ook eisers deze nationaliteit niet kunnen verkrijgen. Eisers hebben nooit geprobeerd de Oekraïense nationaliteit te verkrijgen. Dat dit voor eisers bij voorbaat zinloos zou zijn, volgt niet uit deze informatie.
4.6
De rechtbank is gelet op wat hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, van oordeel dat eisers weliswaar stateloos zijn maar dat niet is gebleken dat zij onvrijwillig stateloos zijn (gebleven) omdat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij de Oekraïense nationaliteit niet kunnen verkrijgen. Verweerder heeft dit dan ook mogen betrekken in de belangenafweging.
Is aannemelijk gemaakt dat eisers niet zullen worden toegelaten tot Oekraïne?
5. Eisers stellen dat zij niet tot Oekraïne zullen worden toegelaten en dat zij buiten hun schuld om Nederland niet kunnen verlaten. In de procedure tegen de feitelijke uitzetting die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2013, is niet betrokken dat eisers op 16 oktober 2009 zijn uitgezet naar Oekraïne en dezelfde dag zijn teruggestuurd. Na deze uitspraak is nog de eerder genoemde brief van BiZa Oekraïne van 24 januari 2012 gekomen, waaruit blijkt dat zij niet zullen worden toegelaten.
5.1
In eerdere procedures [5] , is door verweerder beoordeeld of eisers zich buiten hun schuld niet naar Oekraïne kunnen begeven. Verweerder heeft geoordeeld dat dit niet het geval was en dat eisers niet in aanmerking komen voor de buitenschuld-regeling. Deze besluiten staan in rechte vast. Ook in deze procedure hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij zich ten tijde van het bestreden besluit buiten hun schuld om niet naar Oekraïne kunnen begeven. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.2
In de uitspraak van 26 maart 2013 heeft de Afdeling geoordeeld dat de uitspraak van de Opperste Bestuursrechtbank van Oekraïne niet aan de uitzetting van eisers naar Oekraïne in de weg staat en daarbij betrokken dat de Oekraïense autoriteiten op 28 december 2011 hebben bevestigd dat eisers zullen worden toegelaten tot Oekraïne. Dat de Afdeling daarbij de ‘mislukte’ uitzetting van 16 oktober 2009 niet zou hebben betrokken doet aan deze bevestiging niet af. Voor zover eisers het niet eens zijn met deze Afdelingsuitspraak, merkt de rechtbank op dat dit geen herzieningsprocedure is. Daarvoor moeten eisers zich wenden tot de Afdeling. De rechtbank overweegt verder dat de brief van BiZa Oekraïne van 24 januari 2012 niet aannemelijk maakt dat eisers niet zullen worden toegelaten tot Oekraïne. Die brief ziet allereerst op het gedwongen terugsturen van vreemdelingen en niet op vrijwillige terugkeer. In de brief wordt verwezen naar de uitspraken van onder meer de Opperste Bestuursrechtbank in Oekraïne. In de procedures in Oekraïne hebben eisers meerdere keren aangegeven terug te willen naar de Verenigde Staten en niet in Oekraïne te willen verblijven. Uit deze brief blijkt niet dat als eisers de Oekraïense nationaliteit aanvragen, zij geen toegang zouden krijgen tot Oekraïne. Tot slot blijkt uit de brief dat de Oekraïense autoriteiten nog in afwachting zijn van officiële antwoorden en dat tot die tijd het Staatsdepartement zich genoodzaakt voelt om geen
definitievebevestiging van wedertoelating te geven. De beroepsgrond slaagt niet.
Slaagt het beroep van eisers op de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)?
6. Eisers doen een beroep op de arresten Hoti tegen Kroatië [6] ; Kurić e.a. tegen Slovenië [7] ; Genovese tegen Malta [8] en Sudita Keita tegen Hongarije [9] van het EHRM. Eisers stellen, onder verwijzing naar een rapport van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ), dat stateloosheid niet uitsluitend het recht op nationaliteit of verblijf aan de orde stelt, maar ook andere fundamentele mensenrechten zoals het recht op bescherming van gezins- en privéleven. Aan ‘the potential culpability in his lack of citizenship’ kwam in de arresten EHRM geen betekenis toe. Verweerder werpt dan ook ten onrechte tegen dat eisers niet buiten hun wil stateloos zijn.
6.1
Ten aanzien van het ‘onvrijwillig stateloos’ zijn verwijst de rechtbank allereerst naar wat hiervoor onder 4 is overwogen.
6.2
Het citaat van eisers uit het rapport van de ACVZ is op zich juist maar in het advies van 22 november 2016 adviseert de ACVZ nu juist dat ná de vaststelling van stateloosheid een ‘buiten schuld’ procedure kan worden gevolgd. Maar dat is in dit geval al gebeurd, zie hierover meer onder rechtsoverweging 5.1.
6.3
De rechtbank zal hieronder beoordelen of eisers een geslaagd beroep kunnen doen op de aangehaalde arresten.
Hoti tegen Kroatië
6.3.1
In deze zaak ging het om Hoti, wiens ouders waren gevlucht uit Albanië naar Kosovo, waar zij een asielvergunning kregen. Hoti werd in Kosovo geboren, had daar een verblijfsvergunning en verhuisde toen hij 17 jaar was naar het grondgebied van het huidige Kroatië, toen onderdeel van het voormalig Joegoslavië. Vanaf die tijd had Hoti rechtmatig verblijf in Kroatië. Na het uiteenvallen van het voormalig Joegoslavië werd zijn verblijfstatus echter onzeker met perioden van illegaal verblijf. Wel werd zijn verblijf ook gedurende die perioden gedoogd. Hij verbleef bijna 40 jaar in Kroatië, werkte daar jarenlang en bouwde een privéleven op. Hoti probeerde meermaals , zonder succes, om het Kroatische staatsburgerschap en een permanente verblijfsvergunning te verkrijgen. Hoti klaagde bij het EHRM over de onzekerheid van zijn verblijfstatus in Kroatië omdat hij geen effectieve mogelijkheid had om zijn verblijf in Kroatië te reguleren. De tijdelijke vergunning voor een jaar op humanitaire gronden, was volgens hem in het licht van zijn stateloosheid onvoldoende om zijn leven in Kroatië op een normale manier uit te oefenen. [10] Het EHRM stelt voorop dat het hier om een complexe en erg specifieke feitelijke en juridische situatie gaat in verband met het reguleren van de verblijfstatus van vreemdelingen die verblijven in Kroatië na het uiteenvallen van het voormalige Joegoslavië. [11] Het EHRM stelt vast dat Hoti stateloos is en dat er voor Hoti geen effectieve mogelijkheid is om zijn verblijf te reguleren zodat hij een normaal privéleven kan leiden in Kroatië. [12] Het EHRM oordeelt dat Kroatië hierom zijn positieve verplichtingen op grond van artikel 8 van het EVRM niet is nagekomen. [13]
6.3.2
Eisers stellen dat uit het arrest Hoti volgt dat aan ‘the potential culpability in his lack of citizenship’ geen betekenis toekomt. Het door eisers aangehaalde citaat komt echter niet uit het arrest maar uit een persbericht. De rechtbank gaat uit van het arrest zelf en daaruit blijkt dit niet. Het EHRM geeft in rechtsoverweging 131 slechts aan dat de vraag of aan Hoti het Kroatisch staatsburgerschap had moeten worden verleend, geen deel uitmaakt van de klacht en het EHRM hierover dan ook geen oordeel zal geven.
6.3.3
De rechtbank wijst er op dat het EHRM heeft aangegeven dat het in de zaak Hoti om zeer specifieke omstandigheden gaat. Deze zaak is verder op verschillende manieren niet te vergelijken met de zaak van eisers. Zo is de verblijfsduur van eisers in Nederland vele malen korter dan het verblijf van Hoti in Kroatië, heeft Hoti lange tijd rechtmatig in Kroatië verbleven en is zijn periode van illegaal verblijf gedoogd. Hij heeft ook gedurende zijn lange verblijf gewerkt. Dit is bij eisers niet het geval. Bovendien bevinden eisers zich niet op het grondgebied van Oekraïne en hebben zij niet geprobeerd om het Oekraïens staatsburgerschap te verkrijgen of in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning in Oekraïne. Dat is nu juist wat verweerder eisers tegenwerpt. Nu het zoals hiervoor onder 4 is overwogen aannemelijk is dat eisers het Oekraïens staatsburgerschap kunnen verkrijgen, is er ook geen aanleiding voor het oordeel dat Nederland zijn positieve verplichtingen heeft geschonden. Het beroep op dit arrest slaagt niet.
Kurić e.a. tegen Slovenië
6.3.4
De zaak Kurić e.a. tegen Slovenië draait om staatsburgerschap. Voor de zaak is van belang dat, toen Slovenië op 25 juni 1991 onafhankelijk werd van het voormalige Joegoslavië, personen die niet al Sloveense burgers waren, maar burger van één van de andere republieken, voor 25 december 1991 het Sloveense staatsburgerschap moesten aanvragen. Bij gebrek aan een tijdige aanvraag werden deze personen stateloos. Vele burgers waren hiervan niet op de hoogte, wat pas veranderde toen zij hun paspoort niet meer konden verlengen of niet meer tegen ziektekosten bleken te zijn verzekerd. Het duurde tot 24 juli 2010 voordat wetgeving van kracht werd, waardoor tot dan toe statelozen alsnog de Sloveense nationaliteit konden aanvragen. De constatering van de Kamer in het arrest van 13 juli 2010, dat in casu sprake was van schending van het EVRM, wordt door de Grote Kamer onderschreven. De Grote Kamer oordeelt dat voor burgers was te voorzien dat zij na 25 december 2001 als vreemdelingen zouden worden beschouwd, maar niet de vergaande en langdurige gevolgen die daaraan waren verbonden. Dit enkele feit brengt al een schending van artikel 8 van het EVRM mee. De Grote Kamer overweegt – ten overvloede – dat een noodzaak voor deze inbreuk in een democratische samenleving ontbreekt. De Grote Kamer concludeert verder dat nu klagers geen mogelijkheid ter beschikking stond om verandering in hun status te brengen, ook artikel 13 jo. artikel 8 van het EVRM is geschonden.
6.3.5
Het beroep op dit arrest slaagt niet. Zoals hiervoor onder 4 is overwogen, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij het Oekraïens staatsburgerschap niet kunnen verkrijgen. Dit is anders dan in de zaak Kurić, waarin tot 2010 niet de Sloveense nationaliteit kon worden aangevraagd omdat toen de wetgeving pas is veranderd.
Genovese tegen Malta
6.3.6
Deze zaak betrof een jonge Britse man, Genovese, die ook de Maltese nationaliteit wilde verkrijgen. Hij was namelijk de zoon van een Britse moeder en een Maltese vader. Het juridische probleem in deze zaak was dat deze jongeman een buitenechtelijk kind was. Malta maakte in de nationaliteitswetgeving een onderscheid tussen buitenechtelijke kinderen en kinderen die binnen het huwelijk werden geboren. Genovese was hierdoor niet in staat om de Maltese nationaliteit te verkrijgen, terwijl kinderen die binnen het huwelijk werden geboren in dezelfde omstandigheden dit wel konden. Hij klaagde daarom bij het EHRM over een schending van artikel 14 EVRM tezamen met artikel 8 EVRM. Het EHRM was het met Genovese eens dat dit onderscheid niet redelijk en objectief kon worden gerechtvaardigd en daardoor in strijd was met artikel 14 EVRM.
6.3.7
Eisers stellen dat verkrijging en ontzegging van nationaliteit valt binnen het bereik van artikel 8 van het EVRM. Dit mag zo zijn maar het is de rechtbank niet duidelijk wat nu precies de relevantie van dit arrest is voor de zaak van eisers. Eisers vragen niet om de Nederlandse nationaliteit en hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat zij het Oekraïense staatsburgerschap niet kunnen verkrijgen. De situatie in de zaak Genovese verschilt daarom dusdanig van de situatie van eisers dat zij hier geen geslaagd beroep op kunnen doen.
Sudita Keita tegen Hongarije
6.3.8
Het EHRM zet in dit arrest uiteen dat op Hongarije als staat de positieve verplichting rust om effectieve en toegankelijke procedures in te richten om belanghebbende met het oog op de verplichtingen van art. 8 EVRM in staat te stellen zijn status vastgesteld te krijgen. Het EHRM stelt vast dat vanaf 2006 Sudita Keita stateloos was (op dat moment weigerde de Nigeriaanse overheid hem het burgerschap). Hongarije heeft op dat moment Sudita Keita niet geïnformeerd over het feit dat hij de status kon verkrijgen van stateloos persoon. Het EHRM stelt verder vast dat tot 2015 het feitelijk voor Sudita Keita onmogelijk was om deze status als stateloos persoon te verkrijgen, omdat hij onmogelijk aan de vereisten daarvoor kon voldoen. Een van de vereisten was dat sprake was van ‘rechtmatig burgerschap’ en daaraan kon Sudita Keita als stateloos persoon niet voldoen. Nadat dit vereiste was geschrapt in februari 2015, duurde het nog tot oktober 2017 voordat Sudita Keita een status verkreeg. Gelet op deze feiten en omstandigheden oordeelt het Hof dat sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM en wijst € 8.000 toe vanwege immateriële schade.
6.3.9
Het beroep van eisers op dit arrest slaagt niet. De rechtbank acht hiervoor van doorslaggevend belang dat bij Keita het staatsburgerschap van Nigeria is geweigerd, terwijl eisers nooit het Oekraïens staatsburgerschap hebben aangevraagd en ook niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij dit niet kunnen verkrijgen.
Is het tegenwerpen van het mvv-vereiste in dit geval in strijd met artikel 6 van het Staatlozenverdrag [14] ?
7. In artikel 6 staat dat voor de toepassing van dit verdrag de term „onder dezelfde omstandigheden” inhoudt, dat een stateloze voor de uitoefening van een recht moet voldoen aan alle eisen (waaronder begrepen die betreffende de duur van en de voorwaarden voor tijdelijk verblijf of vestiging) waaraan hij zou moeten voldoen indien hij geen stateloze was, met uitzondering van de eisen waaraan, wegens hun aard, een staatloze niet kan voldoen. Eisers stellen dat het mvv-vereiste een eis is waaraan een stateloze ‘wegens zijn aard’ niet kan voldoen.
7.1
Anders dan eisers menen heeft verweerder niet gesteld dat zij - omdat zij niet buiten hun wil stateloos zijn- dús niet onder het staatlozenverdrag vallen en dús geen bescherming van artikel 8 van het EVRM in kunnen roepen. Nog daargelaten de vraag of eisers strikt genomen wel onder de definitie van ‘staatloze’ als bedoeld in artikel 1 en dus het toepassingsbereik van het Verdrag vallen, leidt de rechtbank uit de bewoordingen van artikel 6 af dat het moet gaan om eisen waar een stateloze ‘wegens zijn aard’ niet aan
kanvoldoen. Hoewel het verdrag geen expliciet onderscheid maakt tussen statelozen die wel en statelozen die niet de nationaliteit van een land kunnen verkrijgen, is naar het oordeel van de rechtbank dit onderscheid wel van belang voor de beantwoording van de vraag of het gaat om een eis waar eisers niet aan
kunnenvoldoen. Zoals hiervoor is overwogen hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij de Oekraïense nationaliteit niet kunnen verkrijgen en ook niet dat zij niet zullen worden toegelaten tot Oekraïne. Dit maakt dat in het geval van eisers niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 6. Immers, van de situatie dat zij vanwege hun stateloosheid niet kunnen voldoen aan het mvv-vereiste is geen sprake.
Heeft verweerder ten onrechte de situatie in de zelfverklaarde Volksrepubliek Donetsk als ook de afkomst van eisers en toenemend antisemitisme niet bij de belangenafweging betrokken?
8. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de gestelde problemen die eisers in Donetsk zullen ondervinden en heeft in dit kader verwezen naar wat hierover in de voorgaande asielprocedures van eisers is gesteld. De rechtbank is van oordeel dat uit de gestelde problemen niet volgt dat eisers niet de Oekraïense nationaliteit zullen kunnen verkrijgen indien zij de Oekraïense autoriteiten hierom verzoeken. Verweerder heeft in dit betoog daarom geen reden hoeven zien dit eisers niet tegen te werpen. De rechtbank herhaalt hierbij dat als eisers menen dat zij bij terugkeer te vrezen zullen hebben voor vervolging of ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, het hun vrij staat een asielaanvraag in te dienen.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder verder alle omstandigheden bij de belangenafweging heeft betrokken en is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers valt.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepsgronden slagen niet. Verweerder heeft terecht de aanvragen afgewezen omdat eisers niet beschikken over een geldige mvv en zij van dit vereiste niet worden vrijgesteld.
11. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, voorzitter, en mr. J.F.M.J. Bouwman en mr. A.M. den Dulk, leden, in aanwezigheid van M.J. Kambeel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb is van het vereiste van een geldige mvv, op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet, vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft eenieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Blijkens het tweede lid van artikel 8 van het EVRM is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Voetnoten

1.het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.machtiging tot voorlopig verblijf.
3.de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Besluiten van 3 september 2009 (besluit op 1e asielaanvraag) en 23 september 2009 (besluit op 2e asielaanvraag).
6.EHRM, 26 april 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:0426JUD006331114.
7.EHRM, 26 juni 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0626JUD002682806.
8.EHRM, 11 oktober 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:1011JUD005312409.
9.EHRM, 12 mei 2020, nr. 42321/15, www.echr.coe.int.
10.r.o.75
11.r.o. 109
12.r.o. 128 en 131 e.v.
13.r.o. 143
14.Verdrag betreffende de status van staatlozen, New York, 28 september 1954.