ECLI:NL:RBDHA:2022:13362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
NL22.18316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig beslissen; beroep tegen ingetrokken besluit en dwangsom

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die eerder was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat de asielaanvraag als ongegrond had afgewezen, werd op 22 november 2022 door de staatssecretaris ingetrokken. Eiser heeft echter besloten het beroep tegen het bestreden besluit te handhaven, waarbij hij stelde dat het beroep nu moet worden opgevat als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 november 2022, waarbij de staatssecretaris niet aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat eiser geen belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het ingetrokken besluit, omdat zijn verzoek om duidelijkheid over zijn verblijfsstatus niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:19, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Echter, het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag werd gegrond verklaard. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet tijdig had beslist op de aanvraag van eiser, die al op 26 oktober 2019 was ingediend.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens werd bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500. Eiser werd in de proceskosten van € 1.518 vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18316

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 8 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 22 november 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en meegedeeld dat opnieuw op de aanvraag van eiser zal worden beslist.
Eiser heeft bij bericht van 22 november 2022 kenbaar gemaakt het beroep te handhaven en dat het beroep thans moet worden opgevat als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.18317, op 25 november 2022 op zitting behandeld te Breda.Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 22 november 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Daarbij heeft hij een proceskostenvergoeding aangeboden van € 1.518.
2. Eiser handhaaft het beroep. Hij voert onder verwijzing naar artikel 6:19, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan dat hij belang heeft een gegrondverklaring van het beroep, omdat de rechtbank verweerder kan opdragen binnen een bepaalde termijn een nieuw besluit te nemen en daaraan een dwangsom te verbinden. Eiser wijst erop dat zijn asielaanvraag dateert van 26 oktober 2019 en dat verweerder de reden van de intrekking van het bestreden besluit niet kenbaar heeft gemaakt. Het belang van eiser is gelegen in de behoefte aan duidelijkheid over zijn verblijfsstatus. Ter zitting heeft hij hieraan toegevoegd dat zijn belang ook is gelegen in een aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door verweerder.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser een belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het ingetrokken bestreden besluit. Dat eiser duidelijkheid wenst over zijn verblijfsstatus is geen belang in de zin van artikel 6:19, zesde lid, van de Awb. Dit geldt ook voor het door eiser gestelde belang bij een aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Die schadevergoeding ziet namelijk niet op schade die is geleden ten gevolge van het bestreden besluit. Eiser heeft daarom geen belang meer bij de beoordeling van zijn beroep. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen het bestreden besluit.
4. De rechtbank vat het beroep voorts op als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Daarover oordeelt de rechtbank als volgt.
5. Verweerder was ermee bekend dat na de intrekking van het bestreden besluit de situatie zou ontstaan dat niet tijdig op de aanvraag van 26 oktober 2019 is beslist. Gelet op het bepaalde in artikel 6:12, derde lid, van de Awb kon daarom redelijkerwijs niet van eiser worden gevraagd dat hij voorafgaand aan het beroep tegen het niet tijdig beslissen verweerder in gebreke stelde. Het beroep is gegrond voor zover het gericht is tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag van eiser.
6. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het
bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten
met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn
stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
7. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft
overwogen in haar uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
8. Verweerder heeft zijn beslissing om het bestreden besluit in te trekken niet toegelicht. Verder is niet gebleken dat eiser aanvullend dient te worden gehoord. Nu eisers aanvraag al op 26 oktober 2019 is ingediend en eiser ook eerder met een laattijdige intrekking van het daarop genomen besluit is geconfronteerd, ziet de rechtbank daarin aanleiding te bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden een beslissing op de aanvraag moet nemen.
9. Ingevolge artikel 8:72, zesde lid, van de Awb kan de bestuursrechter bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, het bestuursorgaan een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt.
10. Bij de uitspraak van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3353) heeft de Afdeling geoordeeld artikel 1 van de gewijzigde Tijdelijke wet opschorting dwangsommen onverbindend is voor zover daarin aan de vreemdelingenrechter de mogelijkheid wordt onthouden om aan zijn uitspraak een dwangsom te verbinden.
11. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). De voor beroepen wegens niet tijdig beslissen gebruikelijke lichte wegingsfactor wordt niet toegepast omdat het beroep en de werkzaamheden gericht waren op de inhoud van het bestreden besluit.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, niet ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag, gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100 per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr.W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.