In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die eerder was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat de asielaanvraag als ongegrond had afgewezen, werd op 22 november 2022 door de staatssecretaris ingetrokken. Eiser heeft echter besloten het beroep tegen het bestreden besluit te handhaven, waarbij hij stelde dat het beroep nu moet worden opgevat als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 november 2022, waarbij de staatssecretaris niet aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat eiser geen belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het ingetrokken besluit, omdat zijn verzoek om duidelijkheid over zijn verblijfsstatus niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:19, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Echter, het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag werd gegrond verklaard. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet tijdig had beslist op de aanvraag van eiser, die al op 26 oktober 2019 was ingediend.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens werd bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500. Eiser werd in de proceskosten van € 1.518 vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.