ECLI:NL:RBDHA:2022:1335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
NL22.1390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling in het kader van asielprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling, eiser, die stelt de Tunesische nationaliteit te bezitten. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring beoordeeld op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring noodzakelijk was om gegevens te verkrijgen die essentieel zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag van eiser, vooral gezien het risico dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die betoogde dat de maatregel niet op de juiste wettelijke grondslag berustte en dat er lichtere middelen beschikbaar waren, zorgvuldig overwogen. Eiser had onder andere aangevoerd dat hij in een asielzoekerscentrum kon verblijven met een dagelijkse meldplicht. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring te handhaven, waaronder de vaststelling dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en zich eerder aan het toezicht had onttrokken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de vreemdeling en de publieke orde in het kader van de vreemdelingenbewaring. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd en dat de persoonlijke omstandigheden van eiser geen aanleiding gaven om van de inbewaringstelling af te zien.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1390

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 7 februari 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2022 op zitting behandeld, te Breda. Eiser is gehoord via een videoverbinding. Eiser is bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de
vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag
worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment
voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106
van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van
het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de
Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzetting ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit
de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging
binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Vw of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw;
3j. aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een
verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw te willen indienen, en zijn
aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen,
niet-ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond.
Als lichte gronden [2] heeft verweerder in de maatregel vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heef;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Ter zitting is gebleken dat verweerder de zware gronden 3h en 3j niet langer aan de bewaring ten grondslag legt.
5. Eiser betoogt allereerst dat de maatregel van bewaring niet op de juiste wettelijke grondslag berust. Daarnaast betwist eiser de zware en de lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Verder had verweerder volgens eiser moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, namelijk opvang in een AZC [3] en een dagelijkse meldplicht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Risico op onttrekking
6. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maatregel uitsluitend nog berust op artikel 59b eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Op grond van deze bepaling kan, kort gezegd, een vreemdeling met rechtmatig verblijf op grond van een lopende asielaanvraag in bewaring worden gesteld als de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van de asielaanvraag, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking.
7. Uit de uitspraak van de Afdeling [4] van 19 oktober 2016 [5] blijkt dat een vreemdeling krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in bewaring kan worden gesteld als er voldoende gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van de Vb zijn om de maatregel te dragen. Met een voldoende deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking is volgens de Afdeling gegeven dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen.
Beoordeling van de gronden
8. Verweerder kan bij de zware gronden volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van die grond blijkt. [6] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel voldoende gemotiveerd dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen (zware grond 3a). Deze grond beperkt zich niet tot de binnenkomst van eiser door middel van een overdracht vanuit België in het kader van de Dublinverordening [7] , maar ziet tevens op de binnenkomst van eiser in Nederland voorafgaande aan zijn eerste asielaanvraag. Ten aanzien van de zware grond 3b heeft verweerder in de maatregel overwogen dat eiser in 2020, na de afwijzing van zijn asielaanvraag in Nederland, met onbekende bestemming is vertrokken. De zware gronden 3a en 3b zijn dus feitelijk juist. Ten aanzien van de zware grond 3c heeft eiser aangevoerd dat hij na de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag uit Nederland is vertrokken. Dit maakt echter niet dat deze grond niet aan hem kan worden tegengeworpen, nu eiser illegaal naar België is gereisd en in strijd met zijn vertrekplicht de Europese Unie niet heeft verlaten. [8] Ook deze grond is daarom feitelijk juist.
9. De zware gronden zijn terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Deze kunnen de maatregel dragen. [9] Wat eiser over de lichte bewaringsgronden heeft aangevoerd bespreekt de rechtbank daarom niet. Uit het voorgaande volgt dat de maatregel van bewaring terecht berust op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Lichter middel
10. Nu de zware gronden terecht aan de maatregel ten grondslag zijn
gelegd, is het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken gegeven. Verder heeft verweerder in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk is en de persoonlijke omstandigheden van eiser een lichter middel niet toelaten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eisers asielaanvraag in Nederland van 10 oktober 2020 is afgewezen, waarop eiser met ingang van 30 oktober 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. Ook beschikt eiser niet over de financiële middelen om vrijwillig te vertrekken. Daarnaast verblijft eiser sinds 2019 in Europa en heeft hij in verschillende Europese landen verbleven zonder zich aan het daar geldende toezicht te houden. Verweerder mocht hieruit concluderen dat een lichter middel er niet toe zal leiden dat eiser vrijwillig uit Nederland zal vertrekken. De enkele omstandigheid dat eiser in de asielopvang kan verblijven, betekent tegen deze achtergrond niet dat verweerder van de inbewaringstelling van eiser heeft moeten afzien. Dat eiser psychische problemen heeft leidt niet tot een ander oordeel, nu verweerder heeft overwogen dat eiser medische en psychische hulp kan ontvangen in het detentiecentrum.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Asielzoekerscentrum.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.Verordening (EU) 604/2013.
8.Uitspraak van de Afdeling van 14 november 2017, ECLI:RVS:2017:3161.
9.Artikel 5.1c, tweede lid, van het Vb.