ECLI:NL:RBDHA:2022:13345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over WIA-uitkering en onzorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de toekenning van een WIA-uitkering aan eiser, die als algemeen medewerker werkzaam was bij Groenaannemingsbedrijf [B.V.]. Eiser had rug-, knie- en schouderklachten, evenals diabetes mellitus en andere gezondheidsproblemen, en had op 20 januari 2020 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het primaire besluit van 22 september 2020 kende eiser een loongerelateerde WGA-uitkering toe, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Eiser ging echter in beroep tegen het bestreden besluit van 9 april 2021, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden met een verzekeringsarts. Eiser had enkel telefonisch contact gehad, wat volgens de rechtbank onvoldoende was om zijn beperkingen correct vast te stellen. De rechtbank benadrukte dat in situaties waarin de medische grondslag van een besluit wordt betwist, een fysiek onderzoek door een verzekeringsarts noodzakelijk is. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank eiser een schadevergoeding van € 500,- toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De totale duur van de bezwaar- en beroepsprocedure was 2 jaar en 3 maanden, wat de redelijke termijn met 3 maanden overschreed. De rechtbank veroordeelde ook de Staat der Nederlanden tot het betalen van deze schadevergoeding en het vergoeden van het griffierecht van € 49,- aan eiser. De proceskosten van eiser werden vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.F. Desloover),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).
de Staat der Nederlanden(namens deze, de minister van Justitie en Veiligheid, hierna de Staat).

Procesverloop

In het besluit van 22 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser per
15 april 2020 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) een loongerelateerde WGA-uitkering [1] toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
In het besluit van 9 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2022. Eiser is samen met zijn broer [A] verschenen. Hij is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser was werkzaam als algemeen medewerker voor 40 uur per week bij Groenaannemingsbedrijf [B.V.] Op 18 april 2018 is hij voor dit werk uitgevallen met rug-, knie en schouderklachten. Ook was sprake van diabetes mellitus (DM), linker oogklachten en tintelingen in de benen. Op 20 januari 2020 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser op 15 april 2020 niet meer geschikt is voor het verrichten van zijn eigen arbeid maar wel voor het verrichten van andere, voor hem geselecteerde, functies. Op basis van die functies is het verlies aan verdiencapaciteit volgens verweerder 64,74%. Hiermee komt eiser in aanmerking voor een loongerelateerde WGA-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van
35 tot 80%.
3.1
Eiser vindt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. In de primaire fase heeft geen fysiek spreekuur plaatsgevonden met een verzekeringsarts. De verzekeringsarts had alleen twee keer telefonisch contact met eiser. Ook in de bezwaarfase vond geen spreekuuronderzoek plaats. De verzekeringsarts b&b heeft alleen dossierstudie verricht. Eiser kan zich met deze handelwijze niet verenigen. Met name zijn knie- en schouderklachten vereisen een fysiek onderzoek door een verzekeringsarts om zodoende de beperkingen die hij als gevolg hiervan heeft juist te kunnen vaststellen.
3.2
Verder stelt eiser dat zijn klachten en beperkingen door de verzekeringsarts b&b zijn onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een huisartsenjournaal van 10 mei 2021 overgelegd, inclusief diverse specialistenberichten.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport van de verzekeringsarts b&b, vanwege de beperkte onderzoeksactiviteiten die zijn verricht, onzorgvuldig tot stand gekomen. In situaties zoals deze, waarin eiser de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, geldt als uitgangspunt dat eiser in de fase van bezwaar tijdens een spreekuurcontact door een verzekeringsarts b&b wordt onderzocht. [2]
4.3
Vaststaat dat eiser ten tijde van de aanvraag voor een WIA-uitkering en in de bezwaarfase op de afwijzing daarvan, niet fysiek is gezien door een (geregistreerd) verzekeringsarts. In dit geval kan van een spreekuurcontact in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [3]
4.4
De verzekeringsarts b&b heeft een fysiek spreekuur niet nodig geacht. Deze arts heeft dit gemotiveerd door te stellen dat de fysieke klachten van eiser bekend zijn. Er is veel medische informatie beschikbaar van de behandelend sector die de eerste verzekeringsarts inzichtelijk heeft geraadpleegd. De verzekeringsarts b&b is daarom net als de eerste verzekeringsarts van mening dat een aanvullend spreekuur weinig zou toevoegen. Hij wijst er op dat in de beschikbare medische stukken voldoende informatie staat over de actieradius, de kracht en de belastbaarheid in houdingen van eiser. De bezwaren van eiser vormden voor de verzekeringsarts b&b evenmin reden om eiser fysiek te onderzoeken.
4.5
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd erkend dat het medisch onderzoek in het licht van de vaste rechtspraak van de CRvB wellicht onvoldoende is geweest. De vraag is echter volgens verweerder of het alsnog laten verrichten van een aanvullend onderzoek tijdens een spreekuur van de verzekeringsarts zinvol is omdat er inmiddels een bezwaarprocedure loopt tegen de omzetting van de loongerelateerde WGA-uitkering naar een WGA-vervolguitkering. In die zaak zal in elk geval nog een fysiek spreekuurcontact plaatsvinden. Het is onbekend wanneer dit onderzoek zal plaatsvinden.
4.6
De rechtbank vindt de motivering van de verzekeringsarts b&b waarom hij heeft afgezien van een fysiek onderzoek niet voldoende overtuigend. Alleen de specialistische medische informatie die beschikbaar is over de schouderklachten lijkt van rond de datum in geding te zijn. Het betreft de brief van de orthopedisch chirurg van 2 juni 2020. De specialistische medische informatie die ziet op de knieklachten is van veel oudere datum, namelijk uit 2017 en 2018. Daarbij komt dat uit de informatie van de huisarts van
31 augustus 2020 kan worden afgeleid dat eiser nog steeds veel klachten ervaart. Wat de knieklachten betreft staat eiser op een wachtlijst voor een tweetal operaties (knieprothesen). Verder is duidelijk dat eiser nog steeds schouderklachten heeft, in verband waarmee schouderoperaties hebben plaatsgevonden, en ook rugklachten. Daarom had het op de weg van de verzekeringsarts b&b gelegen om eiser lichamelijk te onderzoeken. Alleen door middel van een fysiek onderzoek had kunnen worden nagegaan of de beperkingen die de eerste verzekeringsarts in de FML heeft vermeld, voor eiser correct zijn vastgesteld. Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat het medisch onderzoek in deze zaak onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat verweerder zijn standpunt niet op het rapport van de verzekeringsarts b&b heeft mogen baseren.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Er is namelijk geen sprake van een beperkt gebrek en er moet een nader medisch onderzoek worden verricht. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van drie maanden.
6. Eiser heeft de rechtbank op de zitting verzocht hem een schadevergoeding toe kennen in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
7.1
Volgens vaste rechtspraak mag in procedures als deze over een WIA-uitkering, de behandeling van het bezwaar hoogstens een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank hoogstens anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn als de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd, tenzij er omstandigheden zijn die een langere behandelduur rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
7.2
Het bezwaarschrift van eiser is op 5 oktober 2020 door verweerder ontvangen. Verweerder heeft vervolgens op 9 april 2021 het bestreden besluit genomen. De bezwaarfase heeft daarmee ongeveer zes maanden geduurd. Gelet op de datum van deze uitspraak heeft de bezwaar- en beroepsprocedure in totaal afgerond 2 jaar en 3 maanden geduurd. De redelijke termijn is daarom met 3 maanden overschreden.
7.3
Dit betekent dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 500,-. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn volledig toe te rekenen is aan de procedure bij de rechtbank, zal de rechtbank de Staat der Nederlanden veroordelen om deze schadevergoeding aan eiser te betalen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.