ECLI:NL:RBDHA:2022:1334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
NL22.1391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bewaring van een Libische vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Libische vreemdeling. Eiser, die stelt de Libische nationaliteit te bezitten, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waarbij verweerder heeft overwogen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of uitzetting ontwijkt of belemmert.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat de maatregel niet op de juiste wettelijke grondslag berust en dat er lichter middelen beschikbaar zijn dan inbewaringstelling. De rechtbank concludeert dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, feitelijk juist zijn en dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd. Eiser heeft zijn identiteit en nationaliteit niet met originele en geldige documenten kunnen staven, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van de maatregel.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder psychische problemen, niet leiden tot een ander oordeel, aangezien verweerder heeft aangegeven dat eiser medische en psychische hulp kan ontvangen in het detentiecentrum. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de conclusie dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1391

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2022 op zitting behandeld, te Breda. Eiser is gehoord via een videoverbinding. Eiser is bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt de Libische nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzetting ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit
de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging
binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot
terugkeer.
Als lichte gronden [2] heeft verweerder in de maatregel vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Ter zitting is gebleken dat verweerder de zware grond 3i en de lichte grond 4a niet langer aan de bewaring ten grondslag legt.
4. Eiser betoogt allereerst dat de maatregel van bewaring niet op de juiste wettelijke grondslag berust. Daarnaast betwist eiser de zware en de lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Verweerder had volgens eiser moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, namelijk opvang in een AZC [3] en een dagelijkse meldplicht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De grondslagen van de maatregel
5. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maatregel uitsluitend nog berust op artikel 59b eerste lid, aanhef en onder a en onder b, van de Vw.
6. In artikel 5.1c, eerste lid, van het Vb staat dat een persoon in bewaring mag worden gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel a, van de Vw als de identiteit of nationaliteit van die persoon met onvoldoende zekerheid bekend is en er ten minste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid van toepassing zijn. Eiser heeft zijn identiteit en nationaliteit niet met originele en geldige reis- of identiteitsdocumenten gestaafd en heeft voor het ontbreken van deze documenten geen aannemelijke verklaring gegeven. Dit betekent dat verweerder het bepaalde in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. [4]
7. Daarnaast staat in artikel 5.1c, tweede lid, van het Vb dat de vreemdeling in bewaring mag worden gesteld op grond van 59b, eerste lid, onderdeel b van de Vw als de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag door de bewaring verkregen kunnen worden en zich ten minste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb zich voordoen. Met een voldoende deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking is gegeven dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Anders kunnen die gegevens niet worden verkregen. [5]
Beoordeling van de gronden
8. Verweerder kan bij de zware gronden volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van die grond blijkt. [6] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel voldoende gemotiveerd dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen (zware grond 3a). Deze grond beperkt zich niet tot de binnenkomst van eiser door middel van een overdracht vanuit België in het kader van de Dublinverordening, [7] maar ziet tevens op de binnenkomst van eiser in Nederland voorafgaande aan zijn eerste asielaanvraag. Ten aanzien van de zware grond 3b heeft verweerder in de maatregel overwogen dat eiser, nadat de afwijzing van zijn asielaanvraag in rechte is komen vast te staan, niet is teruggekeerd naar zijn land van herkomst. Eiser is daarentegen vertrokken naar België, waarmee hij zich aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. De zware gronden 3a en 3b zijn dus feitelijk juist. Ten aanzien van de zware grond 3c heeft eiser aangevoerd dat hij na de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag uit Nederland is vertrokken. Dit maakt echter niet dat deze grond niet aan hem kan worden tegengeworpen, nu eiser illegaal naar België en Duitsland is gereisd, en in strijd met zijn vertrekplicht de Europese Unie niet heeft verlaten. [8] Ook deze grond is daarom feitelijk juist.
9. De zware gronden zijn terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Deze kunnen de maatregel dragen. [9] Wat eiser over de lichte bewaringsgronden heeft aangevoerd bespreekt de rechtbank daarom niet. Uit het voorgaande volgt dat de maatregel van bewaring ook terecht berust op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Lichter middel
10. Nu de zware gronden terecht aan de maatregel ten grondslag zijn
gelegd, is het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken gegeven. Verder heeft verweerder in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk is en de persoonlijke omstandigheden van eiser een lichter middel niet toelaten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser na de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag niet uit de Europese Unie is vertrokken. Eiser heeft in verschillende Europese lidstaten verbleven zonder zich aan het daar geldende toezicht te houden. Uit het dossier volgt dat eiser na de afwijzing van zijn asielaanvraag in Nederland is vertrokken naar België. Eiser heeft verder op 14 september 2021 een asielaanvraag ingediend in Duitsland. Op 3 december 2021 is eiser België opnieuw ingereisd, waarna de Belgische autoriteiten eiser op 26 januari 2022 op grond van de Dublinverordening aan de Nederlandse autoriteiten hebben overgedragen. Verweerder mocht hieruit concluderen dat een lichter middel er niet toe zal leiden dat eiser vrijwillig uit de Europese Unie zal vertrekken. De enkele omstandigheid dat eiser in de asielopvang kan verblijven, betekent tegen deze achtergrond niet dat verweerder van de inbewaringstelling van eiser heeft moeten afzien. Dat eiser psychische problemen heeft leidt niet tot een ander oordeel, nu verweerder heeft overwogen dat eiser medische en psychische hulp kan ontvangen in het detentiecentrum.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Asielzoekerscentrum.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2018:271.
5.Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852.
6.Uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.Verordening (EU) 604/2013.
8.Uitspraak van de Afdeling van 14 november 2017, ECLI:RVS:2017:3161.
9.Artikel 5.1c, tweede lid, van het Vb.