In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Libische vreemdeling. Eiser, die stelt de Libische nationaliteit te bezitten, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waarbij verweerder heeft overwogen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of uitzetting ontwijkt of belemmert.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat de maatregel niet op de juiste wettelijke grondslag berust en dat er lichter middelen beschikbaar zijn dan inbewaringstelling. De rechtbank concludeert dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, feitelijk juist zijn en dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd. Eiser heeft zijn identiteit en nationaliteit niet met originele en geldige documenten kunnen staven, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van de maatregel.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder psychische problemen, niet leiden tot een ander oordeel, aangezien verweerder heeft aangegeven dat eiser medische en psychische hulp kan ontvangen in het detentiecentrum. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de conclusie dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.