ECLI:NL:RBDHA:2022:1333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
NL22.1373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiseres, een Nigeriaanse vrouw, en haar minderjarige kind. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 26 januari 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Op 4 februari 2022 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring opgeheven, maar de rechtbank moest nog beoordelen of de bewaring onrechtmatig was en of eiseres recht had op schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van voldoende gronden, waaronder het risico van onttrekking aan het toezicht en de noodzaak van de maatregel in het licht van de belangen van het minderjarige kind. Eiseres had de gronden van de maatregel niet betwist en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel niet mogelijk was. De rechtbank concludeerde dat de bewaring niet onrechtmatig was geweest en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.1373 en NL22.1378

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer 1]
mede namens haar minderjarige kind
[naam2],V-nummer: [nummer 2]
(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 4 februari 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
Partijen hebben ermee ingestemd dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Eiseres heeft op 27 januari en 7 februari 2022 de gronden van beroep ingediend. Op 10 februari 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft
het onderzoek op 10 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedaum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Haar minderjarige kind is geboren op [geboortedatum2].
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3j. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek.
Als lichte gronden [3] heeft verweerder in de maatregel vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder aangegeven waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
5. Eiseres heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. Verweerder had volgens eiseres moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Zij wijst daarbij in het bijzonder op de belangen van haar minderjarige kind. Verder had verweerder van de inbewaringstelling van eiseres af moeten zien omdat op voorhand bekend was dat eiser de covid-test die is benodigd voor een overdracht aan Italië zou weigeren. Er was daarom geen zicht op overdracht binnen een redelijke termijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Op grond van het beleid van verweerder, zoals neergelegd in paragraaf A5/2.4 van de Vc [4] , dient bij vrijheidsontneming van gezinnen met minderharige kinderen een versterkte mate van terughoudendheid te worden betracht. Dit brengt met zich mee dat er extra aandacht zal moeten zijn voor de mogelijkheid van het gebruik van minder ingrijpende maatregelen dan vrijheidsontneming. Desalniettemin kan kort voor de gedwongen terugkeer het belang van de uitzetting maken dat het gezin met minderjarigen voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden genomen ten einde de uitzetting zeker te stellen. Voor bewaring van een gezin met minderjarigen op grond van onder meer artikel 59a van de Vw dient niet alleen te zijn voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in de artikel 5.1a en 5.1b van het Vb, maar dient tevens uit nalaten, handelen, of uitlatingen van (één van) de gezinsleden te blijken dat geen medewerking is verleend aan de vertrekprocedure, waardoor die vertrekprocedure is vermeden of belemmerd dan wel een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht. Bewaring wordt alleen proportioneel geacht indien verwacht mag worden dat de uitzetting of overdracht binnen twee weken kan worden gerealiseerd.
Lichter middel
7. Nu de zware en lichte gronden niet zijn betwist en deze de maatregel kunnen dragen, is het risico dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken gegeven. Daarnaast heeft verweerder in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk is en de persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar dochter een lichter middel niet toelaten. Eiseres heeft in de gesprekken met verweerder te kennen gegeven dat zij niet aan een overdracht aan Italië mee wil werken. Daaruit blijkt dat eiseres mogelijk met onbekende bestemming zal vertrekken om aan een gedwongen overdracht te ontkomen. Uit de maatregel van bewaring volgt verder dat verweerder ten behoeve van het minderjarige kind van eiseres een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt, waarbij de leeftijd van het kind en de samenstelling van het gezin zijn meegewogen. Verweerder heeft in dat verband onder meer van belang geacht dat het kind van eiseres van haar afhankelijk is, waardoor het in haar belang is bij eiseres te blijven en met haar naar Italië terug te keren. Verweerder heeft verder meegewogen dat het verblijf op de Gesloten Gezinsvoorziening in Soest van een zo kort mogelijke duur zal zijn. Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank de belangen van het kind van eiseres voldoende in zijn besluitvorming betrokken. Er is daarom geen strijd met artikel 42 van het Handvest [5] of artikel 3 van het IVRK [6] . Eiseres heeft ook geen andere bijzondere omstandigheden naar voren gebracht, op grond waarvan verweerder van het opleggen van de maatregel heeft moeten afzien. Verweerder heeft met betrekking tot de maagklachten van eiseres in het bestreden besluit kunnen volstaan met de verwijzing naar de medische dienst in de Gesloten Gezinsvoorziening, waar de medische zorg gelijk is aan die in de vrije maatschappij. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op overdracht
8. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring ook voldoende gemotiveerd dat sprake is van zicht op overdracht binnen een redelijke termijn. Voorafgaand aan de inbewaringstelling is voor eiseres een vlucht naar Italië geboekt die op 4 februari 2022 zou plaatsvinden. Toen duidelijk werd dat eiseres niet kon worden overgedragen, heeft verweerder de maatregel dezelfde dag nog opgeheven. Eiseres heeft van 26 januari 2022 tot 4 februari 2022 in bewaring doorgebracht. Dat is, mede gelet op de maximale termijn van twee weken uit het hiervoor aangehaalde beleid van verweerder, niet onnodig lang. De enkele mededeling van eiseres dat zij een covid-test zal weigeren waardoor een geplande overdracht geen doorgang zou kunnen vinden, brengt niet met zich mee dat eiseres niet in bewaring gesteld mocht worden. Een dergelijke weigering komt voor risico van eiseres. [7] Dat zij tijdens een eerdere bewaringsmaatregel de covid-test ook heeft geweigerd, laat onverlet dat zij gedurende de nieuwe maatregel de gelegenheid heeft gehad om een andere houding aan te nemen. Verweerder heeft daarom niet op voorhand hoeven uitsluiten dat eiseres nu wel haar medewerking aan een overdracht zou verlenen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
7.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85.