ECLI:NL:RBDHA:2022:13324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
NL22.9320 en NL22.9321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling stellen aanvraag verblijfsvergunning op grond van IVBPR

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd buiten behandeling was gesteld. Eiser, die de Egyptische nationaliteit heeft en sinds 1974 in Nederland verblijft, had op 17 juni 2021 een aanvraag ingediend op basis van artikel 12, vierde lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). De staatssecretaris had eiser verzocht om de aanvraag compleet te maken door een formulier in te vullen, maar eiser had dit niet gedaan, wat leidde tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te stellen zonder duidelijk te maken welk formulier eiser moest gebruiken. De rechtbank stelde vast dat er geen specifiek formulier voor deze aanvraag was en dat de staatssecretaris de aanvraag daarom niet op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling mocht stellen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen om eiser in de gelegenheid te stellen een aanvraagformulier in te vullen en binnen zes weken na indiening van dit formulier een nieuw besluit te nemen.

Daarnaast werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank op het beroep had beslist. Eiser werd vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.818,-. De uitspraak werd gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Spoon, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.9320 (beroep) en NL22.9321 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de staatssecretaris van justitie en veiligheid (de staatssecretaris)

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

In het besluit van 10 december 2021 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld.
In het besluit van 20 mei 2022 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep en de voorlopige voorziening op 16 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om partijen gelegenheid te geven alsnog tot een oplossing te komen. Partijen hebben de rechtbank bericht dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en met toestemming van partijen zonder nadere zitting uitspraak gedaan. [1]

Overwegingen

Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. De rechtbank wijst het verzoek toe op grond van de door eiser verstrekte gegevens over zijn inkomsten en vermogen. Eiser hoeft in deze procedures geen griffierecht te betalen.
Ten aanzien van het beroep
2.1.
Eiser heeft de Egyptische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Hij verblijft naar eigen zeggen sinds 1974 feitelijk in Nederland en heeft diverse aanvragen voor een verblijfsvergunning ingediend, die allemaal zijn afgewezen of niet in behandeling zijn genomen.
2.2.
Eiser heeft op 17 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van de internationale verplichtingen [2] zoals neergelegd in artikel 12, vierde lid, van het IVBPR [3] . In deze bepaling staat dat aan niemand willekeurig het recht mag worden ontnomen naar zijn eigen land terug te keren. Volgens eiser volgt hieruit dat iemand ook niet uit zijn eigen land mag worden uitgezet. Daarmee bestaat er volgens eiser ook een recht op een verblijfsvergunning. Eiser wijst daarbij op de beslissing van het VNMensenrechtencomité inzake [naam] . [4] Eiser beschouwt Nederland als zijn eigen land in de zin van artikel 12, vierde lid, van het IVBPR en heeft daarom op grond van deze bepaling een aanvraag voor een verblijfsvergunning gedaan.
2.3.
De staatssecretaris heeft eiser op 9 augustus 2021 gevraagd om de aanvraag compleet te maken door een aanvraagformulier in te vullen en te ondertekenen, leges te betalen en gegevens en stukken aan te leveren. De staatssecretaris heeft eiser erop gewezen dat hij kan besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen [5] als hij de aanvraag niet compleet maakt.
2.4.
Eiser heeft op de brief van 9 augustus 2021 gereageerd, maar geen formulier ingevuld en geen leges betaald. Daarom heeft de staatssecretaris de aanvraag niet in behandeling genomen.
3. Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft geen aanvraagformulier ingevuld en evenmin duidelijk gemaakt aan welk verblijfsdoel, zoals bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), getoetst dient te worden. Omdat eiser geen specifiek verblijfsdoel heeft vermeld kan geen legesvaststelling plaatsvinden en ook niet bepaald worden of eiser in aanmerking komt voor vrijstelling van de leges.
Beoordeling door de rechtbank
4. Eiser voert – kort samengevat – aan dat de staatssecretaris moet motiveren welk formulier hoort bij de door hem bedoelde aanvraag. Daarnaast had de staatssecretaris eisers bezwaargronden inhoudelijk moeten beoordelen. De gronden waarop een aanvraag buiten behandeling kan worden gesteld zijn limitatief opgesomd in de Awb. Geen van deze gronden doet zich voor, ook niet de grond dat het vastgestelde formulier niet zou zijn gebruikt, omdat er voor dit type aanvraag geen formulier is vastgesteld. De aanvraag kon daarom volgens eiser niet buiten behandeling worden gesteld, maar moest inhoudelijk worden beoordeeld.
5. De rechtbank geeft eiser gelijk. Het verzoek dat eiser heeft gedaan is een aanvraag voor een verblijfsvergunning met een bepaald doel. Op zo’n aanvraag dient de staatssecretaris te beslissen. In artikel 4:4 van de Awb staat dat een bestuursorgaan voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier kan vaststellen, voor zover daarin niet is voorzien bij wettelijk voorschrift. [6] Voor de in het Vb opgenomen verblijfsdoelen bestaat een aanvraagformulier. Vast staat dat het verblijfsdoel “verblijf op grond van artikel 12, vierde lid, van het IVBPR” niet is opgenomen in het Vb en dat er ook geen aanvraagformulier bestaat voor dat verblijfsdoel. Het is niet onredelijk dat de staatssecretaris in een geval als dit toch vraagt om een aanvraagformulier te gebruiken, maar dan is het aan de staatssecretaris om duidelijk te maken welk formulier dat is. De staatssecretaris heeft dit niet gedaan. Dat is onzorgvuldig. De staatssecretaris mocht deze aanvraag daarom niet op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling stellen.
6. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
7. Met het oog op finale geschillenbeslechting overweegt de rechtbank als volgt. Op de zitting is besproken dat in het kader van privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM [7] ook het beroep op artikel 12 van het IVBPR beoordeeld kan worden. De staatssecretaris vermeldt dit ook in het verweerschrift van 30 september 2022. De staatssecretaris houdt vast aan zijn eis dat eiser een aanvraagformulier moet invullen. Dit is dan het formulier voor het verblijfsdoel “niet tijdelijk humanitair”, omdat privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM onder die beperking valt. Dat betekent dat de staatssecretaris eiser in de gelegenheid moet stellen om dit formulier in te vullen. Daarom zal de rechtbank het primaire besluit herroepen. De staatssecretaris dient opnieuw op de aanvraag te beslissen. De staatssecretaris moet bij de beoordeling van die aanvraag ook ingaan op de eventuele rechten op grond van artikel 12, vierde lid, van het IVBPR.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser op voorhand al de nodige bezwaren naar voren heeft gebracht over het invullen van welk formulier dan ook. Hij meent kort samengevat dat binnen het wettelijke stelsel toetsing aan artikel 12, vierde lid, van het IVBPR onvoldoende mogelijk is en niet tot een uitkomst kan leiden die recht doet aan de rechten op grond van dit artikel. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser deze bezwaren bij een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag aan de orde stellen. Als de beoordeling leidt tot de conclusie dat eiser rechten kan ontlenen aan artikel 12, vierde lid, van het IVBPR, dan zal de staatssecretaris daar op enige wijze gevolg aan dienen te geven. En als verweerder meent dat eiser geen rechten kan ontlenen aan dit artikel en eiser het met die uitkomst niet eens is, kan hij in die procedure bezwaar maken.

Conclusie

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en herroept het primaire besluit. De staatssecretaris dient eiser alsnog in de gelegenheid te stellen een aanvraagformulier in te vullen. De staatssecretaris moet op deze aanvraag beslissen binnen zes weken nadat eiser een ingevuld aanvraagformulier heeft ingediend.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
11. De rechtbank wijst erop dat eiser wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat de staatssecretaris niet op grond van artikel 8:74 van de Awb griffierecht hoeft te vergoeden.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De staatssecretaris moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.818,-.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak NL22.9320:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken nadat eiser een ingevuld aanvraagformulier heeft ingediend een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak NL22.9321:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in beide zaken:
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.818,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Spoon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 13, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
4.Communication No. 1959/2010 van 1 september 2011.
5.Op grond van artikel 4:5 van de Awb en artikel 24 van de Vw.
6.Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kunnen weliswaar regels worden gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag, maar in het Vb staat (nu) geen formulier (meer) voorgeschreven voor de aanvraag om een verblijfsvergunning.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.